17. TRAPPEN, OVERLOPEN, BORSTWERINGEN
Toepassing van de hoofdrubriek
In hoofdrubriek 17 beoordeelt de woningcontroleur de trappen, overlopen en borstweringen van de woning op het vlak van veiligheid. Onder de hoofrubriek worden het algemeen begrippenkader en de terminologie van trappen toegelicht; verdere toelichting is te vinden onder de enige rubriek onder deze hoofdrubriek, met name rubriek 171.
Te beoordelen elementen – algemeen begrippenkader
Trappen (en leuningen)
Trappen zijn in een woning de constructieve elementen die de verplaatsing van de ene naar de andere verdieping of bouwlaag mogelijk maken. Ze zijn ook de enige toegelaten manier om verticale verplaatsingen te maken in het kader van de minimale woningkwaliteit. Liften worden in deze hoofdrubriek niet beoordeeld; ze worden beschouwd als een bijkomende manier om andere verdiepingen te bereiken. Ladders of andere systemen worden niet aanvaard voor verticale verplaatsingen, tenzij die verplaatsing door haar aard eerder uitzonderlijk nodig is en geenszins tot de gewoonlijke huishoudelijke routine behoort.
Als bijvoorbeeld een onbewoonde zolder enkel dient voor het wegbergen van spullen en slechts af en toe bereikt moet worden, dan kan een uitklapbare zoldertrap volstaan als toegang.
In een woning zijn trappen en hun directe omgeving bij uitstek plekken waar een groter gevaar voor valpartijen bestaat, en waar bovendien het risico op ernstig letsel groter is. Vandaar dat veel aandacht besteed wordt aan de trap en de directe omgeving.
Trappen bestaan in heel wat soorten en uitvoeringen. Meestal is een trap uit hout gemaakt, maar ook beton en metaal komen regelmatig voor, net zoals combinaties van materialen.
Leuningen horen bij trappen en zijn een essentieel onderdeel vanuit het oogpunt van veiligheid. Een goede houvast is onontbeerlijk bij het veilig betreden van een trap. Voor leuningen worden eveneens diverse materialen gebruikt (hout, metaal, glas al dan niet met mekaar gecombineerd, …).
Overlopen
De overloop is de benaming voor dat deel van de verdieping waar de trap bovenkomt. Doorgaans komen de kamers van de verdieping ook uit op deze overloop. Wanneer de trap verder doorloopt naar andere verdiepingen, vormt de overloop ook de verbinding van het einde van de ene trap naar het begin van de volgende. Meestal maakt de overloop deel uit van de betreffende verdiepingsvloer. Soms komt ook een loopbrug voor. Bij trappen die bestaan uit twee of meer trapsteken of -armen spreekt men van een bordes en niet van een overloop.
Borstweringen
Wanneer een overloop langs het trapgat verdergaat, zorgt een veilige en stabiele borstwering ervoor dat het trapgat is afgeschermd.
Werkwijze van de woningcontroleur – terminologie
Terminologie trappen
Onderstaande tekeningen geven weer hoe de maatvoering van trappen, treden en leuningen wordt toegepast en waar – indien nodig – maten genomen worden.
De helling van een trap wordt bepaald door de verhouding van de hoogte en diepte van de treden: wanneer bij een trap een optrede (tredehoogte) van 18 cm wordt gemeten en een aantrede (tredediepte) van 20 cm, dan kunnen daaruit volgende waarden worden berekend:
-
Hellingsgraad: hoogte/diepte x 100 ofwel 18/20 x 100 = 90%.
-
Traphelling of hellingshoek: boogtangens (hoogte/diepte) ofwel bgtan (of ook tan-1) (18/20) = 42°.
Een belangrijk begrip bij een trap is de looplijn. Dat is de denkbeeldige lijn waarlangs men een trap makkelijkst en veiligst beloopt. Deze looplijn bevindt zich daar waar de treden dezelfde helling hebben. Bij een rechte trap is de looplijn over de volledige trapbreedte dezelfde, want de helling van de treden is overal dezelfde. Wanneer een trap geheel (wenteltrap, spiltrap) of gedeeltelijk (trap met kwartdraai, verdreven treden, … ) uit draaiende treden bestaat, is er maar één lijn waarop de treden eenzelfde diepte (aantrede) en hoogte (optrede) hebben en even comfortabel zijn als op een rechte trap. Meestal ligt de looplijn dan een beetje excentrisch, op ongeveer 60 cm van de leuning.
Regelgeving
Artikel 53 van het MB.