61. indicatie van een risico op ontploffing/brand

Toepassing van de rubriek

In rubriek 61 beoordeelt de woningcontroleur de veiligheid van de gas- of stookolie-installatie in functie van het risico dat bestaat op ontploffing of brand.

Een risico op ontploffing of brand heeft altijd impact op het ganse gebouw. Ook al bevindt de indicatie van het risico zich in een individuele woning, kunnen de gevolgen voor andere woongelegenheden in het gebouw groot zijn. Er is dus logischerwijze geen overeenstemmende rubriek onder Deel C: woning, zoals dat bijvoorbeeld bij risico op elektrocutie wel het geval is.

Technische omkadering gasinstallaties

Om inzicht te krijgen in deze materie en de daaraan verbonden risico’s, worden vooraf de voornaamste begrippen omtrent gas- en stookolie-installaties uitgelegd en wordt de toepasselijke normering kort belicht.

De informatie in dit onderdeel gasinstallaties is van toepassing op: 

  • binnenleidingen gevoed door aardgas met maximale werkdruk 100 mbar en een nominale buitendiameter van de leidingen kleiner of gelijk aan 50 mm (DN 50) en op 

  • binnenleidingen gevoed door commercieel butaan of propaan in gasfase op een werkdruk van maximum 5 bar en een nominale buitendiameter van de leidingen kleiner of gelijk aan 25 mm (DN 25). 

Basisbegrippen

In onderstaande lijst worden een aantal begrippen uitgelegd die van toepassing zijn op gasinstallaties:

  • Aansluitkanaal: kanaal dat het uiteinde van de afvoerstomp of de trekonderbreker-valwindafleider van het verbruikstoestel verbindt met het afvoerkanaal van de verbrandingsproducten. 

  • Afvoerkanaal: kanaal dat de verbrandingsproducten tot buiten het gebouw afvoert. 

  • Atmosfeerbeveiliging (AS): een beveiligingsinrichting die een langdurige werking in een verontreinigde atmosfeer moet verhinderen. Het toestel schakelt automatisch uit als er te weinig zuurstof beschikbaar is. 

  • Binnenleiding aardgas: de leiding met toebehoren na de gasmeter.

  • Binnenleiding butaan / propaan: de leidingen die de uitlaat van de dienstkraan verbinden met de ingang van de verbruikstoestellen (een gedeelte van de binnenleiding kan zich dus buiten het gebouw bevinden). 

  • Dienstkraan: de afsluitkraan aangebracht op de uitgang van het opslagrecipiënt (gastank, gasfles, …). 

  • Doorstroomopening: niet-afsluitbare, permanente opening waardoor de lucht vrij van de ene naar de andere binnenruimte kan stromen, zonder afsluitinrichting. 

  • Drukbegrenzer: veiligheidsinrichting die de uitgangsdruk beperkt. 

  • Drukregelaar (ontspanner): inrichting die toelaat stroomafwaarts een constante druk te bekomen (stroomopwaarts van de drukregelaar spreekt men van niet-ontspannen gas, stroomafwaarts van ontspannen gas). 

ontspanner voor montage rechtstreeks op een gasfles

  • Gasfles: recipiënt voorzien van een dienstkraan en bestemd om vloeibaar gemaakt petroleumgas (LPG) te bevatten. 

  • Gasinstallatie: het geheel van de binnenleidingen en de aangesloten verbruikstoestellen, inbegrepen de voorzieningen die nodig zijn voor een goede en veilige werking van deze toestellen, met name: de toevoer van lucht, de ventilatie en de afvoer van de verbrandingsproducten. 

  • Gasstop (gasdop): een metalen geschroefde stop of dop. Vereist om - zelfs wanneer de gasmeter in gesloten stand verzegeld is - een aftakking waarop geen gastoestellen zijn aangesloten reglementair af te sluiten. 

  • Gastank: vaste ongekoelde tank voor vloeibaar gemaakt commercieel propaan (er bestaan twee types van gastanks, de bovengrondse en de ingegraven tank). 

  • Hardsolderen: solderen met behulp van een toevoegmetaal dat een smeltpunt heeft van minstens 450°C.

  • Knelfitting: fitting waarbij de verbinding verwezenlijkt wordt door het samendrukken van een metalen knelring (niet gespleten) op de buitenwand van de buis bij middel van een aangepaste losse moer (de wartelmoer genoemd). 

    knelfitting voor gasleidingen, lange flenzen ondersteunen de gasleiding knelfitting voor water en CV, verboden voor gasleidingen

     

  • Persfitting: fitting, uitgerust met elastomeren O-ring die op een niet demonteerbare wijze op de buitenwand van de buis samengedrukt wordt met behulp van elektrohydraulisch of elektromechanisch persgereedschap waarvan de perscyclus geautomatiseerd is; naast persfittingen uit koper, bestaan er ook systemen uit messing en inox (opgelet: persfittingen voor gas zijn, naast hun specificatie, gemarkeerd met een gele rechthoek).

persfitting of -koppeling, in dit geval in koper

  • Stopkraan: gekeurde gaskraan die onmiddellijk vóór elk verbruikstoestel geplaatst is. 

  • Trekonderbreker – valwindafleider: een inrichting op het afvoerkanaal van de verbrandingsproducten dat de constante thermische trek in de verbrandingskamer onafhankelijk moet maken van de variabele trek in de schoorsteen. 

  • Thermische TerugslagBeveiliging (TTB): een inrichting voor de controle van het terugstromen van de verbrandingsproducten, die het toestel uitschakelt bij terugslag van de rookgassen. 

  • Wachtleiding: leiding waar geen toestel of andere leiding aan gekoppeld is, “doodlopende” leiding. 

  • Weerstand tegen hoge temperatuur (RHT): het in staat zijn van een leidingonderdeel, toestel of verbinding om bij blootstelling aan hoge temperaturen zijn dichtheid te behouden. In dat geval wordt gezegd dat het element van het type "bestand tegen hoge temperatuur" of "RHT" is. 

Eigenschappen van gas

Aardgas is een brandbaar gas dat voornamelijk uit methaan bestaat. Het is lichter dan lucht en kan bij bepaalde concentraties (tussen 5 en 15%) ontploffen bij ontsteking.  

LPG (Liquefied Petroleum Gas of vloeibaar gemaakt petroleumgas) is een mengeling van koolwaterstoffen die o.a. gebruikt wordt als brandstof. Door samenpersen onder hoge druk worden ze vloeibaar, zodat ze opgeslagen kunnen worden in gasflessen en vervoerd. Bekende soorten zijn butaan en propaan. In tegenstelling tot aardgas is LPG zwaarder dan lucht. Het kan zich ophopen in lager gelegen plaatsen zoals kelders en daar ontploffingsgevaar veroorzaken. 

Aardgas en LPG zijn op zich reukloos, maar worden verrijkt met reukstoffen om lekdetectie te vergemakkelijken. Aardgas en LPG zijn niet giftig, maar kunnen wel bij hoge concentraties verstikking veroorzaken door gebrek aan zuurstof in de lucht. 

Types van verbruikstoestellen

De verbruikstoestellen op aardgas (dus niet alleen stookketels, maar ook kookfornuizen, wasmachines, droogkasten, koelkasten, … ) worden ingedeeld in types volgens de uitvoering van de verbrandingsluchttoevoer en van de afvoer van de verbrandingsproducten. De codering van deze indeling kan bestaan uit:  

  • een 1ste lettercode: A, B of C. Deze lettercode geeft aan hoe de toevoer van verbrandingslucht en de afvoer van verbrandingsgassen verloopt. Dit wordt verder uitvoerig besproken onder TYPE A, TYPE B en TYPE C;  

  • in index: 1 of 2 cijfercodes;  

    • 1ste cijfercode: geeft de installatiemogelijkheden van het toestel weer volgens de uitvoering van de verbrandingsluchttoevoer en de afvoer van de verbrandingsproducten (zie onder TYPE B); 

    •  2de cijfercode: geeft de eventuele aanwezigheid en positie van een ventilator weer:  

      1. zonder ventilator; 

      2. met ventilator na de verbrandingskamer (en vóór de trekonderbreker – valwindafleider bij toestellen type B);

      3. met ventilator vóór de verbrandingskamer; 

      4. met ventilator na de trekonderbreker-valwindafleider (bij toestellen type B); 

  • in index en volgend op de cijfercode(s) een 2de lettercode. Het gaat hier over bijkomende beveiligingen bij het gebruik van het toestel: 

    • AS: uitgerust met een atmosfeerbeveiliging 

    • BS: uitgerust met een inrichting voor de controle van het terugstromen van de verbrandingsproducten (afvoerbeveiliging); deze beveiliging kan worden verwezenlijkt door een TTB – Thermische Terugstroom Beveiliging.

TYPE A

Een toestel van het type A is een toestel dat niet aangesloten is op een afvoerkanaal of op een speciale inrichting voor de afvoer van de verbrandingsproducten tot buiten de opstellingsruimte. De verbrandingslucht wordt rechtstreeks ontnomen uit de opstellingsruimte en de rookgassen komen eveneens in deze opstellingsruimte terecht.

De best gekende toestellen van het type A zijn het gasfornuis (kooktoestel) en de keukengeiser (warmwatertoestel). Alleen keukengeisers van het type A1AS (betekent type A, zonder ventilator (1) en met atmosfeerbeveiliging (AS)) zijn nog toegelaten in België. Wasmachines, droogkasten en koelkasten zonder aansluiting op een afvoerkanaal moeten van het type AAS zijn. 

Vanaf 29 september 2014 (Addendum NBN D 51-003/A1, B.S. 29/09/2014) mogen de keukengeisers (type A1AS) niet meer geplaatst of vervangen worden. Als overgangsbepaling was tot 1 september 2015 uitzonderlijk toegelaten dat een keukengeiser type A1AS door een toestel van hetzelfde type wordt vervangen, voor zover aan de volgende voorwaarden is voldaan : 

  • de keukengeiser van het type A1AS is bestemd voor onderbroken gebruik; 

  • de keukengeiser van het type A1AS wordt niet gebruikt voor het voeden van een stortbad, een bad, een zitbad of een gelijkwaardig tappunt; 

  • het vervangen door een toestel type B of C blijkt niet op een normale wijze te verwezenlijken. 

Bestaande keukengeisers mogen echter in bedrijf blijven voor zover hun luchttoevoer en afvoer van de verbrandingsproducten voldoen aan de gestelde eisen. (Voor richtlijnen met betrekking tot gebruik en aan- en afvoer van lucht zie ook rubriek 227). 

 

TYPE B

Toestel waarvan de rookgasafvoer bestemd is om te worden aangesloten op een afvoerkanaal tot buiten het gebouw en waarbij de verbrandingslucht rechtstreeks wordt ontnomen uit de installatieruimte. Ook gaskachels met open verbrandingsruimte, bestemd om te worden aangesloten op een schoorsteen, zijn gastoestellen van het type B. 

Vanaf 29 september 2014 (Addendum NBN D 51-003/A1, B.S. 29/09/2014)  mogen toestellen type B niet opgesteld worden in een slaapkamer, een badkamer, een stortbadruimte of een WC.  

Als overgangsbepaling was tot 1 september 2015 uitzonderlijk toegelaten dat een toestel type B opgesteld in een slaapkamer, een badkamer, een stortbadruimte of WC vervangen wordt door een toestel van hetzelfde type indien het vervangen door een toestel type C niet op een normale wijze blijkt te verwezenlijken.   

Een centrale verwarmingsketel type B opgesteld in een slaapkamer, kan enkel vervangen worden door een ketel type C. 

Bestaande toestellen type B opgesteld in een slaapkamer, een badkamer, een stortbadruimte of een WC mogen echter in bedrijf blijven voor zover hun luchttoevoer en afvoer van de verbrandingsproducten voldoet aan de gestelde eisen (zie rubriek 227). 

  • Type B1: uitgerust met een trekonderbreker-valwindafleider in de kring van de verbrandingsproducten.  Toestellen van het type B11, geïnstalleerd in een woonruimte (incl. slaapkamers), keuken of badkamer moeten voorzien zijn van een thermische terugstroombeveiliging (TTB) (type B11BS) of atmosfeerbeveiliging (type A11S). Het ontbreken van de beveiliging wordt beoordeeld en meer gedetailleerd toegelicht onder rubriek 227.

  • Types B2 en B3zonder trekonderbreker-valwindafleider in de kring van de verbrandingsproducten.  

  • Types B4: uitgerust met een trekonderbreker-valwindafleider in de kring van de verbrandingsproducten bestemd om met behulp van zijn afvoerkanaal voor de verbrandingsproducten te worden aangesloten op zijn eindstuk voor afvoer van de verbrandingsproducten. 

    Opgelet: de types B42, B43 en B44 zijn verboden in België.

    Het afvoersysteem moet conform zijn met dat beschreven door de fabrikant in zijn installatievoorschriften en bestaat uit een kanaal voor afvoer van de verbrandingsproducten en een eindstuk – dit geheel moet een CE-keurmerk hebben.

  • Type B5: toestel zonder trekonderbreker, dat bestemd is om met behulp van zijn afvoerkanaal voor de verbrandingsproducten te worden aangesloten op zijn eindstuk voor van de verbrandingsproducten. Opgelet: alle types B5 zijn verboden in België.

  • Type BP:  zonder trekonderbreker-valwindafleider in de kring van de verbrandingsproducten bestemd om te worden aangesloten op een systeem voor afvoer van de verbrandingsproducten dat ontworpen is om te werken in overdruk.  

    De index P wordt uitsluitend gebruikt indien de installatie van het toestel, uitgevoerd conform met de instructies van de fabrikant en met een afvoerkanaal voor de verbrandingsproducten door hem voorgeschreven, inhoudt dat dit afvoerkanaal in overdruk werkt.  

    Momenteel komen de types B22P, B23P, B52P en B53P voor (de twee laatste types zijn in België verboden).  

    Voor richtlijnen met betrekking tot gebruik en aan- en afvoer van lucht zie ook rubriek 227.

TYPE C 

Toestel met gesloten verbrandingsruimte waarvan de kring van de verbrandingsproducten hermetisch gesloten is t.o.v. de opstellingsruimte.

Deze toestellen worden ook wel “gesloten toestellen” of “luchtdichte toestellen” genoemd.  

voorbeeld van een type C toestel,

dwarsdoorsnede (bron: WTCB)

 

De volgende types zijn toegelaten in België: 

  • Type C1: individueel gesloten toestel aangesloten op kanalen (voor zowel aanvoer van de verbrandingslucht als afvoer van de verbrandingsproducten) met horizontaal geplaatst eindstuk.  De openingen in het eindstuk zijn ofwel concentrisch ofwel parallel dichtbij elkaar uitmondend in dezelfde drukzone. Het toestel, de leidingen en het eindstuk (vroeger "gevel- of muurdoorvoer" genoemd, nu "horizontale terminal") vormen een geheel dat gedekt is door dezelfde CE-markering. 

  • Type C3: individueel gesloten toestel aangesloten op kanalen (voor zowel aanvoer van de verbrandingslucht als afvoer van de verbrandingsproducten) met verticaal geplaatst eindstuk.  De openingen in het eindstuk zijn ofwel concentrisch ofwel parallel dichtbij elkaar uitmondend in dezelfde drukzone (bv. boven het dak). Het toestel, de buizen en het eindstuk (ook “dakdoorvoer” genoemd) vormen één geheel dat gedekt is door dezelfde CE-markering.

    • Type C3*S (= C9): de buis voor afvoer van de verbrandingsproducten wordt geplaatst in een afvoerkanaal dat deel uitmaakt van het gebouw (bvb. schoorsteen). Het toestel, de afvoerbuis en het eindstuk zijn als één geheel gekeurd. 

  • Type C4: gesloten toestel met twee gescheiden kanalen voor aansluiting op een gemeenschappelijk systeem dat een kanaal voor de aanvoer van de verbrandingslucht en een kanaal voor de afvoer van de verbrandingsproducten omvat. 

  • Type C5individueel gesloten toestel aangesloten op twee gescheiden kanalen (aanvoer van de verbrandingslucht en afvoer van de verbrandingsproducten) die in verschillende drukzones uitmonden: de verbrandingslucht wordt aan de gevel genomen, de verbrandingsproducten worden bovendaks afgevoerd. Opgelet: type C51 is in België verboden.

  • Type C8: gesloten toestel met twee gescheiden kanalen (aanvoer van de verbrandingslucht en afvoer van de verbrandingsproducten), die de verbrandingslucht rechtstreeks buiten nemen en de verbrandingsproducten afvoeren in een gemeenschappelijk afvoerkanaal met natuurlijke trek. Deze techniek mag slechts worden toegepast indien het collectieve kanaal luchtdicht is en alle aangesloten toestellen van het type C82/C83 zijn.  Opgelet: type C51 is in België verboden.

 

Categorieën van verbruikstoestellen 

De toestellen worden ingedeeld in categorieën naargelang de gassoort(en) en de gasdrukken waarvoor zij ontworpen en gekeurd zijn. Er zijn twee categorieën die bepalen of het verbruikstoestel geschikt is voor één of voor twee gassoorten (ook families van gassen genoemd). Er zijn drie gassoorten, met name:

  1. stadsgas: is een brandstof die vroeger werd geproduceerd in gasfabrieken maar stadsgas wordt in België al lang niet meer gebruikt in openbare distributienetten;

  2. aardgas: is een fossiele brandstof, verdeeld via openbare distributienetten; er zijn verschillende groepen aardgas, zoals laagcalorisch of arm gas (groep L), hoogcalorisch of rijk gas (groep H) en groep E die beide groepen overkoepelt;

    Opmerking: omdat de productie en levering van arm gas eindigt in 2030, wordt het gasdistributienet in België geleidelijk omgeschakeld voor de verdeling van uitsluitend rijk gas. Gemeenten waar nu nog arm gas verdeeld wordt, worden gefaseerd omgeschakeld. Verbruikstoestellen die niet geschikt zijn voor werking met rijk gas, zullen volgens dezelfde fasering door de eigenaars vervangen dienen te worden door toestellen die wel geschikt zijn. Verdere info omtrent deze fasering is te vinden bij de Vlaamse en lokale overheid en bij de netbeheerders.

  3. vloeibaar gemaakte petroleumgassen: zijn brandstoffen die deels fossiel, deels restproduct zijn van de productie en behandeling van aardolie en aardgas; ze zijn beter bekend onder de namen butaan, propaan en LPG (mengsel van de twee) en worden verdeeld in flessen (metalen of kunststof gasflessen van diverse inhoud) of per tankwagen (die aan huis onder- of bovengrondse tanks vult).

Categorie I

Verbruikstoestellen van categorie I zijn geschikt voor gassen van één familie. Gezien stadsgas niet gebruikt wordt, kan dit cijfer (in index) dus 2 of 3 zijn.

Van speciaal belang in dit verband zijn volgende categorieën: 

  • Toestellen ontworpen enkel voor het gebruik van aardgas: categorie I2. 

  • Toestellen ontworpen enkel voor het gebruik van vloeibare petroleumgassen (butaan, propaan, LPG): categorie I3, zoals: 

    • categorie I3+: toestel enkel geschikt voor propaan en butaan dat, zonder ingreep op het toestel (index ‘+’), voor beide geschikt is; een gasdrukregelaar is niet toegestaan; 

    • categorie I3B: toestel dat enkel geschikt is voor butaan (index ‘B’), bij de voorgeschreven verbruiksdruk; 

    • categorie I3P: toestel dat enkel geschikt is voor propaan (index ‘P’), bij de voorgeschreven verbruiksdruk; 

Categorie II

Verbruikstoestellen van categorie II zijn geschikt voor gassen van de twee families.

Van speciaal belang in dit verband zijn volgende categorieën: 

  • Toestellen ontworpen voor het gebruik van gassen van beide families: categorie II, zoals: 

    • toestel categorie II2E+3+: toestel geschikt voor zowel aardgas als butaan/propaan/LPG, waarbij voor beide gassoorten de omschakeling zonder ingreep op het toestel gebeurt; 

Te beoordelen elementen bij gasinstallaties m.b.t. het risico op brand/ontploffing

Het is belangrijk dat de gasinstallatie technisch in orde en veilig is. Het gaat hier om het geheel van de binnenleidingen en de plaatsing en werking van de verbruikstoestellen. Hierop zijn normen van toepassing, waarvan de norm NBN D 51-003 (vijfde uitgave) "Binnenleidingen voor aardgas en plaatsing van de verbruikstoestellen. Algemene bepalingen" en zijn addendum A1 uit 2014 de voornaamste zijn. Deze geven een overzicht van de algemene technische eisen en veiligheidsvoorwaarden voor onderstaande gevallen; de woningcontroleur kan hiervan gebruik maken tijdens zijn onderzoek, met dien verstande dat het conformiteitsonderzoek op visuele basis gebeurt en ingegraven en andere niet zichtbare leidingen dus buiten beschouwing blijven.

  • nieuwe binneninstallaties of gedeelten van nieuwe binneninstallaties met een maximale bedrijfsdruk van 100 mbar en waarvan :

    • de nominale diameter van de leidingen kleiner is dan of gelijk is aan DN 50;

    • de leidingen niet ingegraven zijn;

  • de plaatsing en inwerkingstelling van de verbruikstoestellen in de hierboven vermelde installaties.

De officiële normen die van toepassing zijn op een installatie, zijn steeds deze die geldig waren op het moment van plaatsing. Een oude installatie moet dus niet noodzakelijk altijd voldoen aan alle laatste nieuwe normen. 

Voor oude installaties worden bepaalde afwijkingen toegestaan. Zie hiervoor verder in de tekst bij Uitzonderingen voor oude gasinstallaties.

De richtlijnen in dit handboek zijn niet te beschouwen als officiële normen. Zie in dit verband ook Veiligheid en conformiteit van technische installaties, vooraan in dit handboek.

De hierna volgende richtlijnen zijn van toepassing op nieuwe binnenleidingen en gedeelten van binnenleidingen en op de plaatsing en inbedrijfstelling van verbruikstoestellen.

Onder plaatsing verstaat men het plaatsen van een nieuw toestel in een nieuwe binnenleiding of het vervangen van een bestaand toestel door een ander (al dan niet van hetzelfde type).  

Als nieuw gedeelte van een binnenleiding beschouwt men onder andere: 

  • een nieuwe leiding die geplaatst is voor het voeden van een bijkomend toestel, of  

  • een deel van de binnenleiding dat omwille van de slechte staat vervangen wordt, of  

  • een aanpassing van de binnenleiding bij het verplaatsen van een gastoestel naar een ander lokaal. 

Het aanpassen van de gasleiding bij het vervangen van een bestaand toestel door een nieuw, wordt niet als een nieuw gedeelte beschouwd. Dit neemt niet weg dat de regels van goed vakmanschap moeten worden gevolgd en dat de leidingen, de verbindingen en de gebruikte hulpstukken (bv. de stopkraan) moeten voldoen aan de bepalingen van de norm. 

Voor nieuwe installaties of nieuwe delen van de installatie (vanaf 2006) schrijft de installateur een pijpleidingenattest uit waarin hij de leidingen en koppelingen noteert. Dit attest kan eventueel opgevraagd worden. 

Om reden van veiligheid wordt gesteld dat de afsluitkraan van het gas (meestal voorzien op de kop van de gasteller) voor alle bewoners bereikbaar moet zijn. Een afwijking hierop kan aanleiding zijn voor het aankruisen van rubriek 61. Een bijkomende afsluitkraan kan bij voorbeeld als oplossing voorzien worden op de hoofdtoevoerleiding naar de entiteit en op een bereikbare plaats voor de bewoners, en liefst zo dicht mogelijk bij de tellers. Indien de gasmeter niet bereikbaar is, maar de afsluitkraan wel, volstaat een bijkomende opmerking op het technisch verslag. 

Materialen voor de niet ingegraven binnenleiding

Voor aardgas

Voor de binnenleidingen van een aardgasinstallatie komen volgende materialen in aanmerking:

  1. voor de leidingen:

    Afbeelding met gereedschap, honkbal, hamer

Automatisch gegenereerde beschrijving  

      stalen buis, in dit geval van draad voorzien en verzinkt;

     

     

    Afbeelding met binnen

Automatisch gegenereerde beschrijving

    dunwandige roestvaste (inox) buis, hier verbonden met een perskoppeling; de buis rechts is niet gasdicht, zichtbaar aan de zeepbelletjes bij het controlepunt (het gele bolletje);

     

    koperen buis, hier voorzien van gele mantel;

      

    PLT (Pliable Tubing, ofwel plooibare buis), zijn dunwandige geribde inox buizen voorzien van een gele mantel; deze buizen kunnen met de hand geplooid worden;

     

  2. voor de verbindingen en de hulpstukken van de leidingen: 

  • staal; 

  • inox;

  • smeedbaar gietijzer met versterkte rand (zie foto); 

Afbeelding met microfoon, licht

Automatisch gegenereerde beschrijving    Afbeelding met licht, motor

Automatisch gegenereerde beschrijving

bocht gietijzer versterkte rand 1        T-stuk messing 1

Afbeelding met penseel

Automatisch gegenereerde beschrijving

gasstop messing 1

  • koper; 

  • messing (zie foto); 

  1. voor het kranenstel:

  • koperlegeringen (zie foto);

gaskraan (met kwart toer) messing 1

  • gietijzer;

  • staal;

  • inox;

    de bediening van de kraan moet eenvoudig uit te voeren zijn met een kwart toer. 

  1. metalen slangen in staal (type RHT) mogen gebruikt worden, maar met een maximum lengte van 2 meter; 

Voor butaan/propaan/LPG

  1. voor de buizen:

  • staal;

  • inox;

  • koper; 

  1. voor de verbindingen en de hulpstukken van de leidingen:  

  • koper;  

  • messing;  

  • staal; 

  • inox;

  • smeedbaar gietijzer met versterkte rand;

    bij leidingen van niet-ontspannen gas zijn enkel verbindings- en hulpstukken in staal toegelaten. 

  1. voor het kranenstel:

  • koperlegeringen;

  • gietijzer;

  • staal;

  • inox;

    de bediening van de kraan moet eenvoudig uit te voeren zijn met een kwart toer. 

  1. metalen slangen in staal (type RHT) mogen gebruikt worden, dit met een maximum lengte van 2 meter. 

  2. slangen voor niet-ontspannen gas (stroomopwaarts van de ontspanner) zijn voorzien van in de fabriek voorgemonteerde koppelstukken. 

  3. slangen voor ontspannen gas (stroomafwaarts van de ontspanner) hebben altijd een oranje kleur en worden gekoppeld met behulp van gepaste spanbeugels op slangpilaren. De oranje slang is maximaal 2 m lang.

    Afbeelding met tafel, houten, zitten, bord

Automatisch gegenereerde beschrijving Afbeelding met kabel

Automatisch gegenereerde beschrijving
    slang met spanbeugel op slangpilaar 1 oranje slang met aansluitset 1

                

Plaatsing van de leidingen

Voor aardgas

  1. De enige toegelaten soorten verbindingen voor aardgas zijn: 

  • draadverbindingen voor dikwandige stalen buis: de buitenschroefdraad is conisch en de binnenschroefdraad cilindrisch (zie afbeelding);

     

     

    buitendraad (rechts) conisch – binnendraad (links) cilindrisch

    om de sluiting van metaal op metaal gasdicht te krijgen, wordt vooraleer de verbinding te maken de schroefdraad behandeld met een van de volgende dichtingsproducten: 

    • anaeroob afdichtingsmiddel (vb. type Loctite 577); 

    • niet-uithardend afdichtingsmiddel (vb. type Kolmat afdichtingspasta) eventueel in combinatie met acrylkoord; 

    • niet-gesinterde PTFE afdichtingsbanden (vb. type Teflon, min. dikte 0.10 mm);

    • erkende hybride afdichtingsproducten (vb. Loctite 55 vezelkoord).  

      opgelet: het gebruik van hygroscopische vezels, bijvoorbeeld natuurlijke hennep, is verboden (zie ook onder Uitzonderingen voor oude gasinstallaties). 

  • lassen van dikwandige stalen buis; 

  • hardsolderen van koperen buizen; 

  • flenzen; 

  • knelfittingen of toebehoren, slechts toegelaten voor koperen buizen met een buitendiameter tot en met 28 mm (DN 28); de wartelmoer moet van het “verlengde” type zijn, dit wil zeggen dat ze de buis, vanaf de knelring, moet ondersteunen over een nuttige lengte gelijk aan tenminste 0,7 maal de buitendiameter van de buis (zie afbeelding en zie ook onder Uitzonderingen voor oude gasinstallaties); 

    knelfitting voor gasleidingen, lange flenzen ondersteunen de gasleiding knelfitting voor water en CV, verboden voor gasleidingen

    

  • persfittingen of toebehoren voor dunwandige roestvast stalen buizen en koperen buizen met een buitendiameter tot en met 54 mm;

  • metalen drieledige schroefkoppelingen (ook "Union koppeling" genoemd, zie afbeelding) met conische sluiting, waarvan de dichtheid hoofdzakelijk verwezenlijkt wordt door contact van metaal op metaal;

        

    Afbeelding met zitten, camera, voorzijde, wit

Automatisch gegenereerde beschrijving Afbeelding met zitten, zwart, tafel, wit

Automatisch gegenereerde beschrijving
    union koppeling staal 1   union koppeling opengewerkt 1

              

  • PLT-buis moet altijd samen toegepast worden met de fittingen, de collectors, de klem voor equipotentiaalverbinding, de auto-vulkaniserende wikkelband of thermokrimpkous enz,.. gespecificeerd door de fabrikant (omdat het een systeem is); buizen en fittingen van verschillende fabrikanten zijn onderling niet omwisselbaar en mogen in geen geval samen verbonden worden. 

  1. Elk toestel moet voorafgegaan worden door een gasstopkraan. Deze wordt dicht bij het toestel geplaatst en is bereikbaar en bedienbaar (de stopkraan van een gasfornuis mag bijvoorbeeld in de naastgelegen kast geplaatst zijn). Goedgekeurde stopkranen zijn herkenbaar aan het keurmerk AGB/BGV (zie afbeeldingen hieronder). 

Afbeelding met geel, tafel, zitten

Automatisch gegenereerde beschrijving
gasstopkraan met keurmerk AGB/BGV 1   gasstopkraan met keurmerk AGB/BGV 1

   

Stopkranen kunnen ook deel uitmaken van een systeem (CV-ketel bijvoorbeeld) van een bepaalde fabrikant en zijn in die zin ook aanvaardbaar.

Afbeelding met tafel

Automatisch gegenereerde beschrijving Afbeelding met binnen, tafel, zitten

Automatisch gegenereerde beschrijving
aansluitset CV - gasstopkraan onderaan 1   aansluitset CV - gasstopkraan met gele knop 2

 

  

  1. De leidingen mogen nooit dienst doen als aarding voor een elektrisch toestel of elektrische installatie. 

  2. Zichtbare horizontale leidingen moeten zich minstens 5 cm boven het afgewerkte vloerpeil bevinden. 

  3. Indien de leidingen aan de wand bevestigd worden door middel van bevestigingsbeugels dienen deze aangepast te zijn aan de buitendiameter en het gewicht van de leidingen. Er dienen bevestigingsbeugels geplaatst te worden ter hoogte van elke afsluitkraan en elke richtingsverandering of T-stuk. 

  4. Alle wachtleidingen moeten met een metalen geschroefde stop of dop afgesloten worden, zelfs indien de dienstkraan afgesloten is of de gasmeterkraan in gesloten stand verzegeld is.

afsluitdop op wachtleiding aardgas 1

  1. De aansluiting van gastoestellen na de stroomopwaarts geplaatste stopkraan gebeurt door middel van materialen uit metaal (incl. metalen RHT–slangen) (maximum één RHT-slang ter hoogte van het aangesloten toestel). PLT-systemen zijn echter niet toegestaan, stroomafwaarts tussen de stopkraan en het gastoestel.

  2. Enkel komforen mogen worden aangesloten met één enkele gekeurde rubberen (elastomeren) slang. Een komfoor (zie afbeelding hieronder) is een klein en makkelijk verplaatsbaar toestel met maximaal twee gaspitten, dat los op het aanrecht kan worden geplaatst. Een komfoor staat op pootjes, zodat de ruimte eronder vrij is en het aanrecht makkelijk kan gereinigd worden. De slang bij een komfoor is hierdoor dus steeds zichtbaar en raakt nooit oververhit.

    Inbouwgastoestellen, kookplaten, ovens en dergelijke mogen absoluut niet met rubberen flexibels worden aangesloten. Achter of onder deze toestellen in een afgesloten ruimte kan het zeer warm worden waardoor de rubberen slang zal degraderen / verkolen en ten slotte lekken. 

    Afbeelding met zitten, wit, tafel, kamer

Automatisch gegenereerde beschrijving

gaskomfoor 1

Afbeelding met tafel, zitten, geel, telefoon

Automatisch gegenereerde beschrijving
zwarte elastomeren slang - gekeurd 1    inox slang, gele mantel - gekeurd 1

    

     

Indien andere gastoestellen dan de hierboven omschreven komforen op het gasnet zijn aangesloten met elastomeren slangen zal dit steeds resulteren in een quotatie onder rubriek 61 (zie onder quotering van concrete toepassingsgevallen).

  1. Een metalen slang mag slechts uitzonderlijk in een binnenleiding geplaatst worden op voorwaarde dat het gebruik van een starre leiding moeilijk is en dat de metalen slang en de koppelingen conform zijn (zie ook foto hieronder). Een metalen slang mag niet langer zijn dan 2 m. Geen enkel onderdeel van de metalen slang mag in een muur of vloer ingewerkt zijn. De metalen slang moet zo geplaatst zijn dat ze geen beschadigingen, rekking of torsie ondergaat, en dat de buigstraal niet kleiner is dan deze voorgeschreven door de fabrikant. Het in serie plaatsen van slangen is verboden. 

    voorbeeld van opschrift op metalen slang 1

Het gebruik van metalen slangen in een binnenleiding moet tot het strikte minimum beperkt blijven. De meest voorkomende correcte toepassingen van metalen slangen zijn het aansluiten van gasfornuizen en diverse inbouwtoestellen zoals inbouwhaarden, inbouwfornuizen en inbouwkookplaten.

  1. Er mag geen onbeschermd brandbaar materiaal gebruikt worden op minder dan 15 cm van het afvoerkanaal van een gastoestel (indien de buitentemperatuur van het afvoerkanaal hoger dan 80°C kan stijgen).

 

Voor butaan/propaan/LPG

Voor de plaatsing van de leidingen bij butaan/propaan/LPG gelden dezelfde bepalingen als voor die bij aardgas, met inachtneming van de volgende bijzonderheden:

  1. Algemeen: 

  • Bij propaan / butaan moeten steeds een of meerdere aangepaste ontspanners aanwezig zijn. De leiding tussen het opslagrecipiënt en de eerste ontspanner is zo kort mogelijk. 

  • Persfittingen zijn enkel toegelaten in installatiegedeeltes met ontspannen gas (m.a.w. stroomafwaarts van de ontspanner).

  • Propaan- / butaaninstallaties mogen nooit in een kelder opgesteld worden. Ook lege flessen mogen niet in een kelder opgestapeld worden. 

  • Propaan en butaan steeds op goed verluchte plaatsen gebruiken (propaan bij voorkeur buiten). 

  • Eén gasfles in reserve per installatie wordt toegelaten.

    Opgelet: bij ondeskundige stapeling (bijvoorbeeld in een stookplaats of vlakbij een andere warmtebron) zal rubriek 61 worden aangekruist, ook al gaat het maar om één gasfles. 

  1. Bij verplaatsbare toestellen (aansluiting op 1 gasfles) 

  • Na de flesdrukregelaar mogen deze toestellen worden aangesloten door middel van een type slang voor ontspannen gas (zie puntje 6 onder materialen voor de binnenleiding – butaan/propaan/LPG). 

  • Deze slang heeft een lengte van maximum 2 m en moet visueel kunnen gecontroleerd worden over zijn totale lengte. Zij moet worden vervangen zodra er scheurtjes, barsten of enige andere abnormale vervormingen zichtbaar zijn en in ieder geval ten minste alle 5 jaar. 

  • Bij deze opstelling mag de dienstkraan van de fles dienst doen als stopkraan. 

      

 

  1. Bij vaste toestellen (aansluiting op 1 gasfles) 

  • De voeding van deze toestellen wordt verwezenlijkt met behulp van een aangepaste strakke leiding (vaste buis) voor ontspannen gas of met een metalen slang (zie voor beide types onder materialen voor de binnenleiding – butaan/propaan/LPG).  

  • Bij het gebruik van één gasfles mag een in het zicht geplaatste slang, type oranje slang voor ontspannen gas, met een maximum lengte van 0,50 m de flesdrukregelaar verbinden met het uiteinde van de strakke leiding. De uiteinden van de slang worden vastgezet door middel van gepaste spanbeugels. 

      

 

Uitzonderingen voor oude gasinstallaties 

Oude gasinstallaties waarin zogenaamde waterkoppelingen (knelkoppelingen met korte moeren) gebruikt werden, kunnen in dienst blijven voor zover ze conform de destijds geldende richtlijnen uitgevoerd werden én er geen merkbare beschadigingen of lekken vastgesteld worden. Indien geen quotatie gegeven wordt, wordt de situatie wel beschreven als bijkomende opmerking in het vak opmerkingen onderaan het technische verslag. 

Uiteraard moeten voor nieuwe installaties of nieuwe delen van installaties materialen gebruikt worden volgens bovenstaande richtlijnen (knelkoppelingen met lange wartelmoeren bijvoorbeeld). Zo niet kunnen deze afgekeurd worden. 

Dezelfde regel is van toepassing voor koppelingen in gietijzer zonder versterkte rand en/of verbindingen die met hygroscopische hennepvezels verdicht werden.  

Keuringslabels

Toestellen geplaatst vóór 01.01.96 moeten het logo BGV/AGB of BENOR dragen.  

    

BGV/AGB logo  BGV/AGB logo

 

Het BENOR-label toont aan dat een product of een dienst beantwoordt aan een technisch kwaliteitsreferentiekader dat goedgekeurd werd door alle partijen die betrokken zijn bij het op de markt brengen ervan.

BENOR label

 

Toestellen geplaatst na 31.12.95 moeten voorzien zijn van het CE-keurmerk en van de toestelcategorie (zie onder categorieën van verbruikstoestellen), namelijk: 

  • I2E+ , I2E(S)B , I2E(R)B of I2N 

  • of II2E+3+ , II2E+3P of II2E+3B        

CE-keurmerk 1

De CE-markering wordt door de fabrikant aangebracht en toont aan dat het product geëvalueerd werd en beantwoordt aan de Europese vereisten inzake veiligheid, gezondheid en bescherming van het leefmilieu. De markering is geldig voor de producten die in de Europese Economische Ruimte (EER) worden gefabriceerd en voor de producten die erbuiten worden gefabriceerd en vervolgens in de EER op de markt worden gebracht.

Onderhoud van gasinstallaties

Sinds 1 juni 2010 is er voorzien in een éénmalige keuring via de eigenaar bij de ingebruikname van de installatie (ongeacht het vermogen). Nadien is via de gebruiker een periodieke onderhoudsbeurt om de 2 jaar voor installaties vanaf 20 kW verplicht. Na de keuring bij de ingebruikname wordt een keuringsrapport afgeleverd, na een periodieke onderhoudsbeurt wordt een reinigings- en verbrandingsattest afgeleverd. 

De onderhoudsregels zijn enkel van toepassing op centrale verwarmingsinstallaties (ook op CV aangedreven door vloeibare en vaste brandstoffen). 

Voor individuele toestellen (zoals een doorstroomketel, gasgeiser, mazoutkachel of gaskachel) geldt deze regelgeving niet. In functie van de bestemming van de woning of het pand kan het lokaal bestuur echter wel controle- of onderhoudsverplichtingen eisen voor individuele toestellen. In alle geval is het aan te bevelen om ook deze toestellen regelmatig te laten nakijken en te laten onderhouden. 

Het louter ontbreken van een onderhoudsattest is zowel voor deze individuele toestellen als voor centrale verwarmingsinstallaties nooit een reden om rubriek 61 aan te vinken. 

Technische omkadering stookolie-installaties

Basisbegrippen

Een aantal van de basisbegrippen van gasinstallaties zijn ook van toepassing op stookolie-installaties. In onderstaande lijst worden een aantal bijkomende begrippen uitgelegd die meer specifiek van toepassing zijn op stookolie-installaties:

  • Binnenleiding stookolie: de binnenleiding die de stookolie van uit de tank tot in de brander brengt met eventuele toebehoren (zoals een filter, ontluchter, peilmeter, … ). 

  • Brander: stookolie kan omwille van het hoge vlampunt niet zo makkelijk als gas ontbranden; een stookolieketel is daarom voorzien van een brander waarin de stookolie verstoven en ontstoken wordt om een continue verbranding te bekomen. In de brander wordt ook lucht aangezogen via een ventilator (uit de opstellingsruimte of via gesloten circuit).

  • Stookolie-installatie: het geheel van de binnenleidingen en de aangesloten verbruikstoestellen, inbegrepen de voorzieningen die nodig zijn voor een goede en veilige werking van deze toestellen, met name: de toevoer van lucht, de ventilatie en de afvoer van de verbrandingsproducten.

  • Stookoliekachel: een kachel op basis van de verbranding van stookolie, gebruikt voor decentrale verwarming; een carburator regelt de verbranding.

  • Stookolieketel: een warmtegenerator waarin de verbranding van stookolie (in de brander (zie hoger)) warmte genereert, die via een warmtewisselaar overgedragen wordt op een fluïdum (meestal water, soms lucht of een andere warmtedrager) waarmee verwarmingskringen (op radiatoren, vloerverwarming, … ) de warmte in het gebouw verdelen en waarmee ook sanitair warm water geproduceerd kan worden. Er bestaan stookolieketels met open werking en met gesloten werking. De eerste soort onttrekt verbrandingslucht uit de ruimte waarin het toestel is opgesteld (vergelijkbaar met een type B gasketel) terwijl de tweede soort de nodige verbrandingslucht rechtstreeks van buiten aanzuigt en de rookgassen naar buiten stuwt (vergelijkbaar met een type C gasketel).

  • Stookolietank: een boven- of ondergronds reservoir voor de opslag van stookolie, in principe dubbelwandig – zodat stookolie nooit in het milieu kan terechtkomen – en gemaakt uit staal, kunststof of een combinatie van beiden (een betonnen kuip kan ook als tweede bescherming dienst doen). 

Eigenschappen van stookolie

Stookolie (of mazout) is een koolwaterstof die bij een normale omgevingstemperatuur vloeibaar en weinig ontvlambaar is, tenzij ze verneveld en vergast wordt én bovendien aangestoken wordt. Daardoor kan stookolie in zijn normale vloeibare toestand op een veilige manier in grote hoeveelheden opgeslagen worden. 

Stookolie heeft een vlampunt van meer dan 55°C en is in principe dus weinig gevaarlijk voor huishoudelijk gebruik. 

Te beoordelen elementen bij stookolie-installaties m.b.t. het risico op brand/ontploffing

Materialen voor de binnenleiding 

Stookolieleidingen mogen uit metaal en kunststof vervaardigd worden op voorwaarde dat deze bestand zijn tegen koolwaterstoffen. 

Al de leidingen noodzakelijk voor de installatie worden gelegd en aangesloten volgens de regels van goed vakmanschap geldig voor opgeslagen koolwaterstof (waaronder stookolie), en zijn dicht over hun ganse lengte. Bij de opslag en het transport via leidingen, vormt lekkage van stookolie immers het grootste risico, meer bepaald voor het milieu. Binnenin een gebouw moeten de koolwaterstofleidingen normaal zichtbaar blijven over hun ganse traject. 

Luchttoevoer 

Luchttoevoer is noodzakelijk voor een goede verbranding. De lokalen waar stookolieketels (of -kachels) zijn opgesteld, zijn daarom voorzien van de nodige verluchtingsopeningen.

Ontoereikende toevoer van verbrandingslucht wordt beoordeeld onder rubriek 227. indicatie van een risico op CO-vergiftiging; zie daarvoor onder die rubriek de samenvattende tabel omtrent toevoer verbrandingslucht.

Voor de plaatsing van stookolieketels is er een reglementering, voor stookoliekachels niet. Als richtlijn voor de luchttoevoeropening wordt daarom de waarde van de klassieke stookolieketels gebruikt, namelijk 3 cm² per kW vermogen met een minimum van 50 cm² voor ketels (tot 70 kW vermogen; voor bestaande / niet recente stookolieketels met een groter vermogen is de verluchtingsopening minstens 150 cm² groot en komt er per 17,5 kW vermogen 150 cm² bij). Opgelet: het gaat hierbij om de netto-doorgangsopening van het rooster, niet over de afmetingen van het rooster zelf.

De kachel of schoorsteen moet wel uitgerust zijn met een trekregelaar. 

Jaarlijks onderhoud 

Het Koninklijk Besluit van 6 januari 1978 ter voorkoming van luchtverontreiniging bij het verwarmen van gebouwen met vaste of vloeibare brandstof verplicht de gebruiker van een verwarmingsinstallatie die werkt op vloeibare brandstoffen zoals stookolie om jaarlijks de ketel/branderinstallatie te laten onderhouden door een onderhoudstechnicus. Als bewijs van de onderhoudsbeurt wordt door de onderhoudstechnicus een attest afgeleverd. Dit attest kan steeds opgevraagd worden. 

Dit onderhoud omvat het mechanisch reinigen met borstels van de vuurhaard van de brander, maar ook heel het traject dat de verbrandingsgassen doorlopen. Dit is ook zo voor de verbindingsbuis tussen ketel en schoorsteen, én de schoorsteen zelf. Ook de dichtheid van de schoorsteen dient gecontroleerd te worden.  

Deze reiniging heeft tot doel het roet gevormd tijdens de verbranding te verwijderen en zo de warmteoverdracht tussen de vlam en de warmtegeleidende vloeistof te vergemakkelijken. 

Stookoliereservoirs 

Alle stookoliereservoirs in Vlaanderen zijn onderworpen aan een (periodieke) controle, zoals bepaald in de milieuwetgeving (VLAREM). 

Na de controle door een erkend technicus wordt een conformiteitsattest van keuring afgegeven en wordt de tank voorzien van een gekleurde dop of een kenplaat. 

Een groene dop (of gelijkwaardige kenplaat) geeft aan dat het reservoir conform is en verder mag gevuld worden. Op de dop of kenplaat staat het erkenningsnummer van de technicus, de datum van controle en de datum van de volgende controle vermeld.

Een oranje dop (of gelijkwaardige kenplaat) geeft aan dat het reservoir nog gedurende 6 maanden mag gebruikt worden. Gedurende deze periode moeten herstellingen gebeuren en moet de tank herkeurd worden.

Een rode dop (of gelijkwaardige kenplaat) geeft aan dat het reservoir niet meer mag worden gevuld. De opslaginstallatie dient hersteld en opnieuw gecontroleerd te worden of buiten gebruik gesteld te worden.

Afbeelding met schermafbeelding

Automatisch gegenereerde beschrijving
groen kenplaatje / groene dop oranje kenplaatje (vb. Certinergie)

  

De afwezigheid van een gekleurde dop of kenplaat geeft aan dat het reservoir niet gekeurd is. 

In het kader van de woningcontroles wordt enkel de rode dop (of gelijkwaardige kenplaat) of de afwezigheid van een gekleurde dop beschouwd als een gebrek. Een stookoliereservoir voorzien van een rode dop of gelijkwaardige kenplaat (= afgekeurd) wordt beschouwd als onbestaande. 

Uitfasering stookolieketels

Sinds 1 januari 2022 mogen bij nieuwbouw geen nieuwe stookolieketels meer geplaatst worden. Bestaande stookolieketels mogen niet meer vervangen worden door een nieuwe, tenzij er niet kan aangesloten worden op het aardgasnet. Bestaande stookolieketels mogen wel behouden blijven en mogen ook hersteld worden.

Wijze waarop gebreken worden waargenomen

De gebreken worden in het algemeen visueel vastgesteld. Handelingen die nodig zijn om nuttig vaststellingen te kunnen doen, gebeuren bij voorkeur door de eigenaar of bewoner of minstens met diens instemming.

Het kan noodzakelijk zijn om bepaalde afmetingen te nemen (lengte van flexibele leidingen). Alle manipulaties door de woningcontroleur zijn in principe te vermijden; indien nodig kan de eigenaar of de bewoner deze handelingen stellen.

Quotering van concrete toepassingsgevallen

De woningcontroleur quoteert alleen gebreken die een risico op brand of ontploffing inhouden. Vaststellingen die geen gebrek vormen maar wel een reactie vereisen, kunnen steeds als bijkomende opmerking opgenomen worden in het vak “opmerkingen”.

Hierna volgt per categorie een lijst met mogelijke gebreken die een indicatie kunnen zijn op een risico op ontploffing of brand. Deze lijst is niet limitatief en is enkel bedoeld als hulpmiddel bij het opsporen van gebreken en gevaarlijke situaties.

Een niet-limitatieve lijst van concrete toepassingsgevallen is opgenomen in bijlage 15 van het MB.

Quotering categorie II

Het gebrek behoort tot categorie II als het een ernstig gebrek is dat een niet direct risico inhoudt voor de bewoners of voor het gebouw. Tot categorie II behoren in ieder geval de volgende gebreken:

  1. onveilige of op een onverantwoorde manier geplaatste installaties of toestellen of niet-conforme brandstofaansluitingen zoals:

    1. de hoofdkraan van het gas is niet bereikbaar voor alle bewoners;

    2. verkeerd gebruik van materialen voor gas- of stookolieleidingen en aansluitstukken;

    3. een ander gastoestel dan een komfoor is aangesloten met een elastomeren slang in goede staat;

    4. niet correct gebruik van leidingen en slangen in goede staat;

    5. de aanwezigheid van een rode dop of gelijkwaardig kenplaatje of het ontbreken van een groene, oranje of rode dop of gelijkwaardig kenplaatje op de stookolievulleiding;

    6. lekkende stookolieleidingen;

    7. stookoliewachtleidingen zijn niet afgesloten met dop;

    8. negatief verbrandingsattest aanwezig;

  2. niet reglementaire of onverantwoorde opslag van vloeibare, gasvormige of vaste brandstoffen, zoals:

    1. er zijn gasflessen onder de begane grond geplaatst of in de nabijheid van kelderopeningen;

    2. de installatie is niet voorzien van een gasdrukregelaar die zo dicht mogelijk bij de gasfles geplaatst werd;

    3. opstapeling van meer dan twee gasflessen per toestel in de woning;

    4. volle of lege recipiënten voor stookolie of petroleum opgestapeld in de woning;

    5. onverantwoorde opslag van vaste brandstoffen in het gebouw;

  3. negatief reinigingsattest voor schoorsteen aanwezig.

Bij 1.b): zie ook Uitzonderingen voor oude gasinstallaties

 

Z_061_II_01: quotering rubriek 61 in categorie II: gaskraan beschadigd – niet afsluitbaar


Opmerking 1: de gaskraan is van het gekeurd type (zie label) maar de knop is zodanig beschadigd dat de gastoevoer naar het toestel niet meer afgesloten kan worden. Dit wordt gequoteerd in categorie II.

Opmerking 2: bemerk de correcte verbinding met de koperen leidingen onder en boven de kraan via knelfittingen met wartelmoeren met lange flenzen.

Z_061_II_02: quotering rubriek 61 in categorie II: elastomeren slangen (gekoppeld) voor fornuis


Opmerking 1: een gasfornuis werd aangesloten via twee gekoppelde elastomeren slangen; het gebruik van elastomeren slangen is enkel toegestaan voor komforen; slangen mogen bovendien in geen enkel geval gekoppeld worden. Dit wordt gequoteerd in categorie II.

Opmerking 2: de deels defecte afdekplaat van de elektrische aansluitdoos voor een fornuis dient ingevolge aanraakbare delen onder stroom (elektrocutiegevaar) eveneens te worden beoordeeld onder rubriek 51 of 195.

Z_061_II_03: quotering rubriek 61 in categorie II: elastomeren slang voor fornuis

Opmerking 1: een gasfornuis werd aangesloten via een elastomeren slang; het gebruik van elastomeren slangen is enkel toegestaan voor komforen, zodat quotatie in categorie II volgt;

Opmerking 2: de aanraakbare geleiders achter dit fornuis leiden bijkomend tot een quotatie in categorie III onder rubriek 51 of 195.

Z_061_II_04: quotering rubriek 61 in categorie II: te lange verbinding met gasslangen


Opmerking 1: vaste toestellen mogen gevoed worden met meerdere gasflessen, maar in dat geval is het gebruik van aparte flesdrukregelaars verboden; dit gebrek wordt gequoteerd in categorie II.

Opmerking 2: ook al zijn op het moment van de controle geen gasflessen aangesloten, wordt toch gequoteerd.

Z_061_II_05: quotering rubriek 61 in categorie II: open gasmeters


Opmerking 1: de twee eerste gasmeters werden afgesloten en verzegeld, maar de leidingen werden niet afgesloten met een dop, zodat gequoteerd wordt in categorie II.

Opmerking 2: bemerk boven de derde gasmeter de correcte aansluiting van de bijkomende equipotentiaalverbinding.

Z_061_II_06: quotering rubriek 61 in categorie II: te veel gasflessen aanwezig


Opmerking 1: in dit gebouw zijn vijf gasflessen gestapeld; voor het aanwezige gasfornuis mogen maximum twee flessen in het gebouw aanwezig zijn: een bij het toestel, en een in reserve; het maakt niet uit of de gasflessen leeg of vol zijn. Dit wordt gequoteerd in categorie II.

Z_061_II_07: quotering rubriek 61 in categorie II: foutieve gaskraan aanwezig


Opmerking 1: dit is geen toegelaten gaskraan, want een gaskraan dient met een kwart toer afgesloten te kunnen worden; dit gebrek wordt gequoteerd in categorie II.

Opmerking 2: gaskranen in gebruik als stopkraan zijn gekeurd en idealiter van het AGB/BGV keurmerk voorzien; een door de fabrikant van het toestel bij het systeem geleverde en gekeurde gaskraan is niet verplicht maar wel aan te bevelen.

Z_061_II_08: quotering rubriek 61 in categorie II: ernstige oxidatie van gasleidingen


Opmerking 1: deze gasleidingen zijn in erge mate geoxideerd; door roestvorming is de wanddikte van de leiding over de ganse lengte aangetast en verschilferd; bij manipulatie is er een ernstig risico dat de leiding breekt, zodat quotatie onder categorie II nodig is.

Opmerking 2: waar de koperen leiding verticaal aftakt, werd niet de juiste koppeling gebruikt (op de foto is te zien dat hier waterkoppelingen met korte flenzen werden gebruikt).

Opmerking 3: er ontbreken ophangbeugels op zijn minst waar de twee gasleidingen van de binneninstallatie van richting veranderen.

Opmerking 4: de gasmeter, de horizontale leiding naar links en het verticale deel omhoog, inclusief de rode kraan, vallen onder de bevoegdheid van de netbeheerder; daarover kunnen dus in het technisch verslag geen uitspraken worden gedaan; gezien de ernst van aantasting van dat deel van de installatie zal de woningcontroleur de netbeheerder onmiddellijk op de hoogte brengen van de situatie; hij noteert in het vak opmerkingen dat de netbeheerder werd verwittigd.

Quotering categorie III

Het gebrek behoort tot categorie III als het een direct risico inhoudt voor de bewoners of voor het gebouw. Tot categorie III behoren in ieder geval de volgende gebreken:

  1. onveilige of op een onverantwoorde manier geplaatste installaties of toestellen, niet-conforme (gas)aansluitingen:

    1. defecte of zwaar beschadigde (gas)toestellen;

    2. verkeerd gebruik van materialen voor gasleidingen en aansluitstukken;

    3. een verweerde elastomeren slang;

    4. een gaslek;

    5. een lekkende stookolieleiding;

    6. wachtleidingen van de gasinstallatie zijn niet afgedicht met een metalen dop;

  2. niet reglementaire of onverantwoorde opslag van vloeibare of gasvormige brandstoffen:

    1. gasflessen geplaatst in de nabijheid van warmtebronnen;

    2. gebruik van soepele verbindingen die niet goedgekeurd zijn of niet aangesloten met aangepaste spanbeugels;

    3. lekkende recipiënten voor stookolie of petroleum in de woning;

    4. brandgevaarlijke opslag van vaste brandstoffen in het gebouw;

  3. brandgevaar door vlamdoorslag bij schoorstenen.

Opgelet bij 3: bij scheuren in de schoorsteen is het belangrijk extra aandacht te besteden aan eventueel gevaar voor CO-vergiftiging. Zie hiervoor onder rubriek 227.

Bij 1 b) zie ook onder Uitzonderingen voor oude gasinstallaties;

 

Z_061_III_01: quotering rubriek 61 in categorie III: beschadigde elastomeren slang


Opmerking 1: deze elastomeren slang is ernstig verweerd; het risico op een gaslek is groot, zodat gequoteerd wordt onder categorie III.

Opmerking 2: indien deze slang gebruikt wordt voor een ander toestel dan een komfoor, wordt dit eveneens vermeld.


Z_061_III_02: quotering rubriek 61 in categorie III: gasdop ontbreekt op wachtleiding

Opmerking 1: elke gasleiding waarop (nog) geen toestel is aangesloten (wachtleiding) dient te worden afgesloten met een metalen gasstop of -dop; het is niet voldoende dat de kraan toegedraaid is; er wordt gequoteerd  onder categorie III.

Opmerking 2: merk ook de houtblokken op; indien deze gestapeld zouden zijn op een manier waarop een risico ontstaat, kan ook dit gequoteerd worden.

Z_061_III_03: quotering rubriek 61 in categorie III: lekkende stookolietank


Opmerking 1: deze bovengrondse stookolietank lekt; er wordt gequoteerd  onder categorie III.

Opmerking 2: op deze tank ontbreekt ook een gekleurde afsluitdop, wat eveneens vermeld dient te worden; de kleur van de dop na keuring van de tank zou overigens rood zijn, aangezien een inkuiping ontbreekt.

Z_061_III_04: quotering rubriek 61 in categorie III: foutieve aansluitleiding en aansluitwijze gebruikt

Opmerking 1: deze gaswandketel is aangesloten met een oranje gasslang, wat geen toegestaan materiaal is voor deze toepassing; er wordt gequoteerd onder categorie III omdat de slang bovendien niet correct is vastgezet.

Opmerking 2: indien deze in goede staat verkerende slang met spanbeugels stevig zou vastgezet zijn, zou dit een gebrek categorie II zijn.

Z_061_III_05: quotering rubriek 61 in categorie III: verweerde slang, foutief aangesloten


Opmerking 1: deze oranje gasslang is verweerd; bovendien loopt de slang doorheen de muur, waardoor de slang niet over de volledige lengte zichtbaar is; daarom wordt gequoteerd onder categorie III.

Bijkomende opmerking – geen quotering

Wanneer tijdens het onderzoek vaststellingen worden gedaan die geen aanleiding geven tot quotatie, maar wel relevant zijn binnen deze rubriek, kan dit als bijkomende opmerking genoteerd worden.

De woningcontroleur maakt minstens in de volgende gevallen een bijkomende opmerking in het vak voor opmerkingen in het technisch verslag:

  1. de schoorsteen waarop toestellen met vaste of vloeibare brandstoffen zijn aangesloten, is niet jaarlijks gereinigd, een reinigingsattest ontbreekt;

  2. attest van keuring aardgasinstallatie ontbreekt;

  3. niet gekeurde verwarmingstoestellen, een keuringsattest of verbrandingsattest ontbreekt, mits de toestellen niet defect of beschadigd zijn;

  4. oppervlakkige beschadigingen aan verwarmingstoestellen;

  5. de opstellingsruimte is niet goed verlucht; gebreken op het vlak van toevoer van verbrandingslucht of afvoer van rookgassen bij verbrandingstoestellen met kamerluchtafhankelijke werking worden gequoteerd in rubriek 227.

Z_061_O_01: rubriek 61, geen quotering maar bijkomende opmerking: gasleiding met beperkte oxidatie

   

Opmerking 1: de gasleiding (de rechtse leiding) is geoxideerd; de roestvorming is nog oppervlakkig, er is geen verschilfering zodat er geen risico is op lekken; vermits alles correct is aangesloten en functioneert, wordt dit als bijkomende opmerking genoteerd.

Opmerking 2: de achterliggende binnenmuur is duidelijk vochtig door opstijgend vocht, zodat quotatie onder rubriek 151 nodig is; de ontbrekende plinten en vloerafwerking worden gequoteerd onder rubriek 132.

Extra voorbeelden

Onderstaande voorbeelden bieden extra verduidelijking van bepaalde situaties.

Z_061_E_01: technische ruimte met installaties die voldoen: technische ruimte


Opmerking: in deze technische ruimte zien we een netjes gemonteerde technische installatie met links de gaswandketel type C met eronder alle nodige aansluitingen; verder is er een ventilatie-unit zichtbaar bovenaan, met eronder een omvormer van een fotovoltaïsche installatie; daaronder hangt het elektrisch verdeelbord en helemaal rechts het expansievat van de centrale verwarming.

Regelgeving

Artikel 23 van het MB.

Bijlage 15 van het MB.

Veelgestelde vragen