227. indicatie van een risico op CO-vergiftiging

 

Toepassing van de rubriek

In rubriek 227 beoordeelt de woningcontroleur het risico op CO-vergiftiging voor alle vertrekken die deel uitmaken van de woning. Indien de woning deel uitmaakt van een pand met andere woningen, onderzoekt de woningcontroleur het risico op CO-vergiftiging ook in andere individuele of gemeenschappelijke lokalen.

De verschillende indicaties die kunnen wijzen op het bestaan van dit risico komen aan bod. De rubriek maakt logischerwijze deel uit van hoofdrubriek 22: Luchtkwaliteit, maar de oorzaken, zoals die verderop toegelicht worden, kunnen aan diverse woningonderdelen te wijten zijn: ontoereikende verluchting (meer bepaald onvoldoende toevoer van verbrandingslucht), maar ook onaangepaste installaties, gebrekkige aansluitingen, barsten of vocht in schouwen, enzovoorts. Toch wordt elke indicatie van een risico op CO-vergiftiging uitsluitend onder rubriek 227 beoordeeld.

De woningcontroleur beoordeelt voor de lokalen met functies opgenomen onder rubrieken 221-226 waarin een verbrandingstoestel met kamerluchtafhankelijke werking is opgesteld, zowel de voor het toestel noodzakelijke toevoer van verbrandingslucht, als de verluchtingsvereiste voor de lokaalfunctie. Naast een quotering in rubriek 227, is een quotering in één of meerdere van de rubrieken 221-226 mogelijk.

Wanneer een gebrekkige verluchting de oorzaak van een risico op CO-vergiftiging vormt, dan kan het ook nodig zijn dat een of meerdere van de andere rubrieken (221 – 226) worden aangevinkt.

Technische omkadering

Omschrijving van CO

CO ofwel koolstofmonoxide is een kleurloos, reukloos, smaakloos en niet-irriterend gas dat normaal gezien vrijkomt bij elke (onvolledige) verbranding van hout, kolen, gas, mazout, enz. Het heeft bijna hetzelfde soortelijk gewicht als lucht en verspreidt zich dus nagenoeg gelijkmatig in de ruimte.

CO is bovendien explosief en brandbaar. De concentratie waarbij het kan ontploffen is echter hoger dan de dodelijke concentratie. Maak dus geen vonken (door bijvoorbeeld een lichtschakelaar te bedienen) in een ruimte waar mogelijk CO aanwezig is.

Koolstofmonoxide (CO) veroorzaakt in België jaarlijks duizenden ongevallen, waarvan een honderdtal met dodelijke afloop. In België en Frankrijk is CO de meest voorkomende oorzaak van dodelijke ongevallen door vergiftiging.

Bronnen van CO

CO komt van nature in het milieu ten gevolge van vulkaanuitbarstingen, moerasgas, bosbranden, enz. Ook bij tal van industriële activiteiten (olieraffinaderijen, verbrandingsovens...) komt CO vrij. Uitlaatgassen van auto’s bevatten eveneens CO. Binnenshuis is tabaksrook de voornaamste bron van CO-gas. Toch zijn de meeste CO-vergiftigingen te wijten aan ongevallen met gebrekkige of slecht geplaatste verbrandingstoestellen.

Een ernstig risico voor CO-vergiftiging vormen onder meer verwarmingstoestellen en waterwarmers die:

  1. niet of niet correct verbonden zijn met een afvoer voor de verbrandingsgassen;

  2. slecht geregeld, slecht geïnstalleerd of slecht onderhouden zijn;

  3. verkeerd gebruikt worden;

  4. in ruimten zijn opgesteld die te klein zijn of onvoldoende verlucht worden;

  5. op een slecht trekkende schouw aangesloten zijn.

Toch sluit een prima verwarmingstoestel of boiler, correct geïnstalleerd en geregeld, het risico van CO-intoxicatie niet uit: een defect verbindingsstuk, een schouw in slechte staat of de terugstroom van rookgassen tijdens bepaalde atmosferische omstandigheden (zoals inversie) kunnen een vergiftiging tot gevolg hebben. Ook een kolenkachel die op halve kracht brandt in een periode waarin de buitentemperatuur opwarmt en er geen wind is - vooral dan in de lente of de herfst - kan CO produceren. Een verplaatsbaar verbrandingstoestel kan eveneens een bron van CO zijn.

In onvoldoende verluchte woningen kan een dampkap er de oorzaak van zijn dat een schoorsteen niet meer trekt. Een dampkap die een groot debiet aan lucht naar buiten verplaatst, kan immers een ruimte in onderdruk plaatsen, waardoor rookgassen terug in de ruimte gezogen kunnen worden. Bovendien kan het gebruik van een luchtkoker als schoorsteenkanaal tot gevolg hebben dat op verschillende verdiepingen onder of boven het bewuste vertrek mensen het slachtoffer worden van koolmonoxidevergiftiging.

Ontstaan van CO-vergiftiging

Door het inademen van koolstofmonoxide kan CO-vergiftiging ontstaan. CO wordt via de longen zeer snel opgenomen in het bloed. In het bloed hecht het zich vast op de rode bloedcellen waarbij het de zuurstof (O2) verdringt: het vermogen van CO om zich vast te hechten op de rode bloedcellen is 240 keer groter dan dat van zuurstof. Dat betekent dat zelfs bij een geringe aanwezigheid van CO in de lucht relatief veel CO in het bloed kan terechtkomen en vergiftigingsverschijnselen kunnen optreden.

De ernst van de vergiftiging hangt af van:

  • de hoeveelheid CO in de ruimte: deze zal continu vermeerderen zolang de verbrandingsgassen niet worden afgevoerd of het toestel niet wordt uitgeschakeld. Bij inademing van lucht die meer dan 0,2% CO bevat, treedt de dood vrijwel onmiddellijk in;

  • de duur van de blootstelling: hoe langer men CO inademt, hoe meer CO in het bloed terechtkomt en hoe minder zuurstof kan worden getransporteerd;

  • de hoeveelheid rode bloedcellen die verzadigd zijn met CO.

Kinderen zijn veel gevoeliger voor CO-vergiftiging en de gevolgen zijn bij hen ook ernstiger.

Vergiftigingsverschijnselen

De eerste tekenen van een CO-vergiftiging die het vaakst voorkomen zijn zeer banaal en worden dikwijls nauwelijks herkend: hoofdpijn, misselijkheid en een onverklaarbare vermoeidheid. Nadien krijgt het slachtoffer last van braken, duizeligheid en bewustzijnsverlies dat tot een coma en zelfs tot de dood kan leiden.

Een CO-vergiftiging kan gemakkelijk verward worden met:

  • een voedselvergiftiging: een CO-vergiftiging gaat echter in principe niet gepaard met diarree;

  • een griepvirus: een slachtoffer van CO-vergiftiging heeft echter geen koorts;

  • een migraineaanval, die vreemd genoeg verband houdt met een verblijf in een bepaalde omgeving waar veel CO in de atmosfeer aanwezig is.

Ook een cerebrovasculair accident (CVA) bij een bejaarde persoon en een infarct of een angina pectorisaanval bij een kransslagaderpatiënt kan verband houden met een koolstofmonoxidevergiftiging.

Eerste hulp bij CO-vergiftiging

Indien een ruimte waar zich een slachtoffer van CO-vergiftiging bevindt veilig kan betreden worden, kan op onderstaande wijze hulp geboden worden. In het andere geval worden best de hulpdiensten verwittigd, die over gespecialiseerde uitrusting beschikken.

  1. Deuren en vensters openen.

  2. In werking zijnde toestel(len) afzetten.

  3. Slachtoffer(s) uit het vertrek halen.

  4. Een ziekenwagen bellen met zuurstof aan boord.

  5. Indien het slachtoffer niet meer ademt, onmiddellijk met kunstmatige beademing starten.

Te beoordelen elementen

Gezien de ernst van het risico op CO-vergiftiging worden de te beoordelen elementen zo ruim mogelijk geïnterpreteerd. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen hoofd- en bijverwarming. Een woning die beschikt over een perfect functionerende en volledig veilige centrale verwarming op aardgas, heeft misschien daarnaast ook een open haard in de leefkamer; zelfs al wordt die quasi nooit gebruikt door de huidige bewoner, toch worden ook voor dit toestel alle nodige elementen onderzocht om zeker te zijn dat deze bijverwarming geen risico op CO-vergiftiging vormt.

Er zijn heel wat elementen die een indicatie van een risico op CO-vergiftiging kunnen vormen. In dit hoofdstuk worden deze elementen beoordeeld aan de hand van vijf verschillende benaderingswijzen; voor elk van deze benaderingswijzen dienen de vereisten vervuld te zijn, zo niet is er een risico op CO-vergiftiging.

De woningcontroleur maakt een inschatting van mogelijke risico’s op CO-vergiftiging aan de hand van visuele waarnemingen op het vlak van:

  1. het gebruik en de plaatsing van toestellen, rekening houdend met het toestel-type;

  2. de aanvoer van lucht voor de veilige werking van verbrandingstoestellen;

  3. de afvoer van verbrandingsproducten;

  4. de plaats van de uitmonding van de afvoerkanalen met natuurlijke trek;

  5. de materialen voor de afvoer van verbrandingsproducten;

  6. bijkomende gegevens in verband met gastoestellen type B.

 

De hierna volgende bepalingen zijn slechts richtlijnen om bij woningonderzoeken het risico op CO-vergiftiging aan de hand van visuele observatie te helpen inschatten. Zij zijn in geen geval te beschouwen als normen voor conformiteit van installaties (zie ook onder DE VEILIGHEID EN CONFORMITEIT VAN TECHNISCHE INSTALLATIES).

Een installatie die voldoet aan onderstaande bepalingen, is dus niet noodzakelijk conform aan de normen voor conformiteit in andere regelgeving dan de regelgeving inzake minimale woningkwaliteitsnormen. Enkel de officiële keuringsinstanties zijn bevoegd om de conformiteit van installaties aan de geldende normen te beoordelen.

1. Beoordeling adhv het gebruik en de plaatsing volgens het type toestel (zie ook onder rubriek 61)

A. Toestellen op gas

1. Gastoestellen type A

  • Bij gasgeisers zijn enkel bestaande (sinds 1 september 2015 is het niet meer toegelaten een gasgeiser van het type A1AS te vervangen door een toestel van hetzelfde type; het verbod op plaatsing als nieuw toestel is reeds vóór 1 september 2015 in voege) toestellen type A1AS (zonder ventilator, met atmosfeerbeveiliging) toegelaten. Koelkasten, wasmachines, droogkasten, enzovoorts op gas moeten van het type AAS zijn (met atmosfeerbeveiliging).

  • Gastoestellen type A zijn bestemd voor onderbroken gebruik, m.a.w. gebruik gedurende een tijd, bij al dan niet continue werking, die 10 minuten per half uur niet overschrijdt.

  • Ze mogen niet gebruikt worden voor het voeden van een stortbad, een bad, een zitbad of een gelijkwaardig tappunt. Ze zijn enkel geschikt voor het voeden van een lavabo of gootsteen.

    2. Gastoestellen type B

  • Gasgeisers van het type B met een debiet van 10 liter per minuut mogen gebruikt worden voor een lavabo, gootsteen, douche of stortbad, maar niet voor een zit- of ligbad.

  • Gasgeisers van het type B met een debiet van 13 liter per minuut (of meer) mogen gebruikt worden voor een lavabo, gootsteen, douche, stortbad én voor een zit- of ligbad.

  • Toestellen van het type B11, geïnstalleerd in een woonruimte (incl. slaapkamers), keuken of badkamer moeten voorzien zijn van een thermische terugstroombeveiliging (TTB) (type B11BS) of een atmosfeerbeveiliging (type B11AS). Indien de opstellingsruimte een slaapkamer, badkamer, stortbadruimte of wc betreft, zijn enkel bestaande toestellen type B11BS of type B11AS toegelaten. Zie in dit verband puntje 6. bijkomende gegevens ivm gastoestellen type B (niet-CV).

  • Alleen toestellen type B11 die buiten geplaatst worden, in een van de rest van de woning afgescheiden lokaal, mogen van het type zonder thermische terugstroombeveiliging zijn (zonder index BS) of zonder atmosfeerbeveiliging (zonder index AS) zijn.

    3. Ketels voor centrale verwarming

    Centrale verwarmingsketels met open verbrandingskring met nominaal vermogen > 30 kW mogen niet in een ruimte met woonfunctie (woonkamer, keuken, slaapkamer, badkamer, studeerkamer, speelkamer) of een toiletruimte geïnstalleerd zijn, maar enkel in een technische ruimte (ook: kelder, garage, berging).

    Centrale verwarmingsketels met open verbrandingskring met nominaal vermogen < 30 kW mogen niet opgesteld staan in een slaapkamer, badkamer of doucheruimte. Deze ketels mogen ook niet geplaatst zijn in een ruimte met een droogkast of dampkap tenzij dit recirculatietoestellen (toestellen die de gebruikte lucht niet naar buiten afvoeren, maar na ontvochtiging of filtering terug in de opstellingsruimte brengen), of als er extra luchttoevoer in de opstellingsruimte voorzien is.

B. Mobiele verbrandingstoestellen (alle brandstoffen)

Zie ook onder VASTE EN LOSSE INTERIEURELEMENTEN EN BEWONERSATTITUDES.

Verplaatsbare verwarmingstoestellen die niet aangesloten zijn op een schoorsteen dienen enkel voor bijverwarming. Hun gebruik als hoofdverwarming is ten stelligste af te raden en kan, in samenhang met andere factoren, een risico op CO-vergiftiging veroorzaken.

Het al dan niet quoteren van hun oneigenlijk gebruik zal afhangen van de situatie in haar geheel. De verluchting van het opstellingslokaal (zie onder hoofdrubriek 22) en de aanwezigheid, functionaliteit en veiligheid van het voor de leefkamer vereiste vast verwarmingsapparaat (zie onder rubriek 201) zijn, onder andere, factoren die zullen meespelen in de eindbeoordeling.

Indien geen quotering volgt, gebeurt er steeds een opname als bijkomende opmerking in de rubriek opmerkingen. Bovendien moet alles in het werk gesteld worden om de bewoner op de hoogte te brengen omtrent de gevaren van dergelijke toestellen.

Indien dergelijke mobiele verwarmingstoestellen toch gebruikt worden, moet steeds een voldoende luchttoevoer aanwezig zijn. Hun gebruik op slaapkamers of badkamers verhoogt het risico op CO-vergiftiging.

C. Kachels en branders voor vloeibare of vaste brandstoffen (stookolieketels, houtkachels, pelletkachels, enz…)

Kolenkachels met een te groot vermogen voor de ruimte die ze verwarmen kunnen een risico op CO-vergiftiging veroorzaken indien ze op een te laag pitje moeten branden, waardoor een onvolledige verbranding kan ontstaan. Hetzelfde geldt voor andere kachels met vloeibare of vaste brandstoffen, bij uitbreiding voor alle types kachels waar een smeulend vuur voor onvolledige verbranding kan zorgen. Bij ernstig verouderde of ondeskundig uitgevoerde installaties met een verwarmingstoestel en niet aangepaste stookoliebrander, kunnen eveneens risico's ingevolge onvolledige verbranding ontstaan.

2. Beoordeling adhv de aanvoer van lucht voor de veilige werking van de verbrandingstoestellen

A. Toestellen op gas

Elke opstellingsruimte waar een toestel met open verbrandingskring (dus van het type A en B) geplaatst is, moet voorzien zijn van een toevoer van buitenlucht zodat voldoende zuurstof wordt aangevoerd voor een goede verbranding.

Opgelet: dit geldt dus ook voor alle gaskachels, met uitzondering van deze van het luchtdichte type (type C).

Dit zijn de verplichte vereisten voor luchttoevoeropeningen:

  • voor bestaande gastoestellen type A, altijd onderaan in het lokaal, bij voorkeur 10 cm boven het vloerpeil van de opstellingsruimte;

  • voor gastoestellen type B, bij voorkeur onderaan in het lokaal, niet noodzakelijk 10 cm boven het vloerpeil van de opstellingsruimte;

  • uitmonding rechtstreeks in de buitenlucht;

  • zodanig geplaatst dat ze de bewoners niet hinderen;

  • permanent open (de opening mag niet afsluitbaar zijn);

  • voldoende groot (zie ook samenvattende tabel hierna):

    • min. 150 cm² bij bestaande gastoestellen type A.

    • min. 150 cm² bij bestaande gastoestellen type B geplaatst in slaapkamers, badkamer of stortbadruimte (zie ook onder types verbruikstoestellen).

      Indien een toestel geplaatst is in een kast, gelden ook hiervoor de voormelde vereisten qua luchttoevoer.

      Bijkomende vereiste voor toestellen op propaan: de luchttoevoeropening wordt steeds onderaan het lokaal (niveau vloerpeil) voorzien.

      Bijkomende vereiste voor toestellen van type A: ook bovenaan het lokaal wordt er steeds een opening of afvoerkanaal voorzien (voor de afvoer van de verbrandingsgassen) (zie ook verder onder 3.A.1).

B. Toestellen op steenkool en andere vaste brandstoffen

Voor kolenkachels en andere verbrandingstoestellen gevoed met vaste brandstoffen gelden voor de luchttoevoer dezelfde richtlijnen als voor gastoestellen type B1.

C. Samenvattende tabel

Opmerkingen:

Wanneer meerdere toestellen (bijvoorbeeld een gasketel voor de centrale verwarming en een apart gastoestel (boiler) voor de warmwaterproductie) in hetzelfde lokaal zijn opgesteld, dan worden de beide nominale vermogens opgeteld.

Indien het type B-gastoestel geplaatst is in een ruimte met een functie verschillend van slaapkamer, badkamer of stortbadruimte, mag de toevoeropening kleiner zijn dan 150 cm². De netto-doorlaatopening van de toevoeropening mag echter nooit kleiner zijn dan 50 cm².

De installatievoorschriften van de fabrikant van het toestel primeren.

Eenzelfde opening mag in principe niet tegelijk als toevoer van verbrandingslucht en als ventilatie van het lokaal dienst doen. Enkel indien het luchttoevoerrooster permanent is, zich op de geschikte locatie tegenover het verbrandingstoestel bevindt en voldoende groot is om beide functies te vervullen, kan dit aanvaard worden.

Zie in verband met toevoer van verbrandingslucht bij stookolieketels en -kachels onder luchtttoevoer bij stookolieketels onder rubriek 61. Voor stookoliekachels geldt dezelfde vereiste voor luchttoevoer als voor stookolieketels in bovenstaande tabel.

Het is in bepaalde gevallen toegelaten dat de toevoer van verbrandingslucht via maximaal twee doorstroomopeningen tot in het lokaal komt waar de toestellen zijn opgesteld.

Zie: Toevoeropeningen en doorstroomopeningen.

3. Beoordeling adhv de afvoer van de verbrandingsproducten

A. Toestellen op gas

1. Bestaande gastoestellen type A

De rookgassen van een type A toestel komen rechtstreeks in het lokaal terecht, zodat het noodzakelijk is dat er een opening of een kanaal aanwezig is voor bovenverluchting. Deze opening of kanaal staat in rechtstreeks contact met de buitenlucht, en wordt voorzien in elke opstellingsruimte waar een toestel van het type A geplaatst is. Deze afvoeropening heeft een vrije doorlaat van minstens 150 cm² en wordt bovenin het lokaal geplaatst.

2. Gastoestellen type B

Er bestaan diverse gastoestellen van het type B: verwarmingsketels, toestellen voor warmwaterproductie (geisers en boilers) en individuele verwarmingskachels.

Ieder toestel van het type B moet aangesloten worden op een individueel afvoerkanaal.

Richtlijnen voor het aansluitkanaal

Volgende richtlijnen gelden voor de aansluiting van het toestel via het aansluitkanaal op de schoorsteen (afvoerkanaal):

  • voor de bepaling van de lengte van het aansluitkanaal wordt de netto lengte gehanteerd in het midden van het kanaal, indien de trekonderbreker in het toestel is ingebouwd, beginnende vanaf de afvoerstomp op het toestel, (indien het toestel met een externe trekonderbreker is uitgerust,  beginnende vanaf de bovenzijde van de trekonderbreker), tot aan de aansluiting op de schoorsteen of het afvoerkanaal; een bochtstuk telt daarbij voor 50 cm; (voor een een CV-ketel type B11* met nominaal vermogen < 70 kW, is slechts één bocht van 90° toegestaan); ;

  • het aansluitkanaal is zo kort mogelijk, met een maximum van 2 m (waarbij elk bochtstuk telt voor 50 cm) (in principe mag het aansluitkanaal niet langer zijn dan één vierde van de totale trekhoogte van het afvoerkanaal, maar indien de trekhoogte kleiner is dan 8 m, mag het aansluitkanaal toch maximum 2 m zijn (waarbij een bochtstuk dus telt voor 50 cm));

  • richtingsveranderingen worden vermeden; indien dit onmogelijk is, worden ze gerealiseerd met een minimum aantal bochten;

  • horizontale delen langer dan 50 cm worden geplaatst met een opgaande helling naar het afvoerkanaal (schoorsteen);

  • voor toestellen met een verticale afvoerstomp, type B1*, is het verticale gedeelte boven de al dan niet ingebouwde trekonderbreker minstens 50 cm lang;

  • het aansluitkanaal mag nooit in dalende lijn geplaatst worden;

  • het aansluitkanaal heeft een diameter die minstens even groot is als de diameter van de afvoerstomp van het toestel;

  • het aansluitkanaal is rein, zo rechtlijnig mogelijk en luchtdicht;

  • de hoogte van de trekonderbreker boven het toestel mag niet gewijzigd worden - uit te voeren volgens de richtlijnen van de fabrikant;

  • bij gastoestellen met een trekonderbreker-valwindafleider mogen geen (trekstabilisatie)kleppen in het aansluitkanaal geplaatst worden;

    (in tegenstelling tot verbrandingstoestellen gevoed door vaste brandstoffen en stookolie en bij gastoestellen met mechanische ventilatie, waarbij trekstabilisatiekleppen zijn aangeraden);

  • bij gebruik van metalen buizen wordt het verwijde uiteinde naar boven geplaatst en mag de felsnaad (lasverbinding) zich niet onderaan bevinden;

  • het gebruik van flexibele metalen buizen voor een aansluitkanaal is enkel toegelaten wanneer aan elk van de volgende voorwaarden voldaan is:

    • toestel met natuurlijke trek (type B1*) en geen condenserende ketel;

    • de lengte is maximum 1 m;

    • de verbinding is uit één stuk, met een strak opgaande helling die maximaal 30° kan afwijken t.o.v. de verticale as;

    • de buis is uit voldoende stevig materiaal gemaakt (voorzien van doorlopende overlangse schroefvormige rillen, voor aluminium minstens 2 lagen van elk 0.07 mm of één laag van minstens 0,15 mm, voor roestvrij staal minstens één laag van 0.1 mm);

Richtlijnen voor het afvoerkanaal

Voor het afvoerkanaal of de schoorsteen gelden volgende richtlijnen:

  • een losstaand afvoerkanaal bestaande uit ineenschuifbare elementen wordt zorgvuldig gemonteerd en voorzien van de geschikte stutten/bevestigingen, zodat de elementen niet spontaan uit elkaar kunnen vallen;

  • het verkleinen van de doorlaat van het afvoerkanaal ter hoogte van de uitmonding hindert de afvoer van de verbrandingsproducten: een schoorsteendekplaat of een andere vorm van afscherming bovenop het kanaal of de schoorsteen zal dus voldoende verwijderd blijven van de schoorsteenmond;

  • toestellen gevoed door verschillende brandstoffen mogen niet aangesloten worden op eenzelfde gemeenschappelijk afvoerkanaal (tenzij gelijktijdige werking onmogelijk is);

  • er mag geen dampkap aangesloten zijn op het afvoerkanaal van een verbrandingstoestel; ook een dampkap met extractie naar buiten, opgesteld in dezelfde ruimte als het verbrandingstoestel kan een onderdruk veroorzaken in deze ruimte, waardoor de verbrandingsproducten kunnen terugkeren (en voor deze laatstgenoemde situatie bijkomende voorzieningen dienen te worden getroffen – zie ook onder interactie met mechanische ventilatiesystemen);

  • toestellen van het type B11BS die zich op eenzelfde verdieping bevinden mogen op hetzelfde afvoerkanaal aangesloten worden wanneer ze zich binnen dezelfde opstellingsruimte bevinden en de verbindingswijze (individueel of d.m.v. een collector) voldoet;


  • toestellen op verschillende verdiepingen mogen aangesloten worden op een gemeenschappelijk kanaal (zie afbeelding hierboven), wanneer:

    • bij een enkelvoudig kanaal er slechts op drie verschillende niveaus een aansluiting is en de afstand tussen de hoogste aansluiting en de uitmonding minimum 4 m is;

    • bij een meervoudig kanaal elk aansluitstuk een minimale hoogte van 2,50 m heeft, waarbij de afstand tussen de hoogste aansluiting en de uitmonding minimum 4 m is. Er mogen maximum drie (voor nieuwbouw) tot vijf (voor bestaande afvoerkanalen) toestellen aangesloten worden.

  • het overmatig afkoelen van de verbrandingsgassen, bijvoorbeeld in lange, niet-geïsoleerde afvoerkanalen buiten de woning, kan een verminderde trek tot gevolg hebben.

3. Gastoestellen type C

Zowel het toevoerkanaal van de verbrandingslucht, het afvoerkanaal van de verbrandingsproducten als de aansluitstukken van het toestel op deze kanalen en het eindstuk moeten uitgevoerd worden met materialen die voorgeschreven zijn door de fabrikant van het toestel en geïnstalleerd volgens de instructies die in de technische installatievoorschriften zijn opgenomen en deel uitmaken van de CE-keuring van het geheel.

Onvoldoende vrije ruimte vóór en rondom de muurdoorvoer van het eindstuk van een toestel type C, zodat de verbrandingsgassen mogelijks niet genoeg verdund worden, is op zich geen indicatie op een CO-risico. Dit brengt in eerste instantie reukhinder en comfortproblemen met zich mee.

B. Toestellen op kolen en andere vaste brandstoffen

Voor kolenkachels en andere verbrandingstoestellen gevoed met vaste brandstoffen gelden dezelfde richtlijnen als voor gastoestellen type B1, met dien verstande dat de gebruikte materialen dienen te voldoen aan de door de toestelfabrikant gestelde vereisten en i.f.v. de brandstof resistent dienen te zijn aan de rookgastemperatuur, de druk en de weerstand tegen rook, condensaten, mogelijke corrosie, schoorsteenbrand, enz.  Zie in dit verband ook onder beoordeling adhv de materialen voor de afvoer van de verbrandingsproducten.

C. Interactie met mechanische ventilatiesystemen

Voor alle types toestellen met open verbrandingskring (zowel op gas als andere brandstoffen) geldt dat bij mechanische ventilatie (van minstens 7 l/s (25.2 m³/h)) in de opstellingsruimte erop gelet moet worden dat er geen wisselwerkingen ontstaan tussen het ventilatiesysteem en de verbruikstoestellen met open verbrandingskring. In het bijzonder wordt erop gelet dat in de opstellingsruimte geen onderdruk veroorzaakt kan worden (zoals door een dampkap met extractie naar buiten, …).

4. Beoordeling adhv de plaats van de uitmonding van afvoerkanalen met natuurlijke trek

De afvoer mag niet uitmonden in een zone van schadelijke statische overdruk. Wanneer dit wel het geval is, kan overdruk er immers voor zorgen dat de natuurlijke trek gehinderd wordt en de rookgassen worden teruggestuwd in het rookafvoerkanaal.

In de onderstaande tekeningen zijn deze zones aangeduid, links in geval van een hellend dak, rechts in geval van een plat dak.

  • zone I: in deze zone heeft de wind geen nadelige invloed op de werking van het afvoerkanaal en kan deze uitmonden zonder bijkomende voorziening;

  • zone II: in deze zone moet men rekening houden met valwinden. Uitmonden is toegelaten wanneer een valwindafleider geplaatst is (bv. statische afvoerkap);

  • zone III: uitmonden is verboden, in deze zone moet men rekening houden met overdrukken ten opzichte van ruimten binnenin het gebouw.

    Naast de voormelde invloed van de positie en uitmonding van het eigen gebouw op de rookafvoer, mag de afvoer ook niet gehinderd worden door naburige bomen of hoge gebouwen. Alle hindernissen die zich binnen een straal van 15 m bevinden kunnen een negatieve invloed op de uitmonding hebben indien ze gelegen zijn binnen een hoek van 30° horizontaal en 10° verticaal (zie afbeelding hieronder).

    Een statische trekkap op een aardgasafvoer mag geen regelbare of bewegende delen bevatten (zie afbeeldingen).

        

een statische trekkap is toegelaten;        een aspirator is niet toegelaten;

er is geen invloed op de natuurlijke trek    er is invloed op de natuurlijke trek

5. Beoordeling adhv de materialen voor de afvoer van de verbrandingsproducten

De gebruikte materialen voor het aansluitkanaal en de rookgasafvoer zijn onbrandbaar, mechanisch bestand tegen een voldoende hoge temperatuur (afhankelijk van het toestel) en bieden voldoende weerstand tegen de chemische inwerking van de rookgassen. Daartoe behoren o.a. stijve buizen van gegalvaniseerd metaal en roestvrij staal. Aluminium buizen (stijf of flexibel) mogen enkel gebruikt worden voor gasvormige brandstoffen, waarbij voor hoogrendements- of condensatieketels enkel stijve aluminium buizen toegelaten zijn.

Zie: Materiaalcodes voor aansluit- en afvoerkanalen

6. Bijkomende gegevens ivm gastoestellen type B (niet-CV)

Gastoestellen type B mogen enkel opgesteld zijn in een slaapkamer, badkamer, doucheruimte of WC als het de vervanging van een bestaand toestel in een bestaand gebouw betreft. De vervanging van een toestel type B, opgesteld in een slaapkamer, badkamer, doucheruimte of WC door een toestel type B was tot 1/09/2015 enkel toegestaan als de vervanging door een toestel type C niet op een normale wijze was te verwezenlijken. Een toestel type B in een slaapkamer, badkamer, doucheruimte of WC mag na 1/09/2015 dus enkel worden vervangen door een toestel type C. Bestaande toestellen type B mogen wel behouden blijven.

Deze uitzondering geldt enkel voor toestellen type B die geen centrale verwarmingsketel zijn: open CV-ketels mogen nooit in een slaapkamer opgesteld zijn (zie ook onder 1. Beoordeling adhv het gebruik en de plaatsing volgens het type toestel, A. Toestellen op gas, 3. Ketels voor CV).

Deze uitzondering houdt in dat de nodige gegevens (datum van plaatsing, ouderdom van het gebouw, het feit of het toestel een vervanging is van een bestaand toestel) kunnen achterhaald worden. Als deze informatie niet beschikbaar is, geldt de uitzondering niet.

In nieuwe of vernieuwde gebouwen mogen geen toestellen type B opgesteld staan in een slaapkamer, badkamer, doucheruimte of WC.

Mogelijke gebreken

Wanneer de woningcontroleur indicaties vaststelt die aanleiding kunnen geven tot een risico op CO-vergiftiging, kent hij een gebrek toe, ongeacht het aantal indicaties.

Bij het vaststellen van gebreken wordt uitgegaan van de effectieve situatie op het moment van onderzoek. Als bevoegde instanties maatregelen hebben genomen om het risico op te heffen op een zodanige wijze dat de gebruiker deze maatregelen niet zelf kan ongedaan maken - bijvoorbeeld het fysiek afsluiten van de gasinstallatie buiten het gebouw; het verzegelen van de installatie is dus onvoldoende - is er geen risico op CO-vergiftiging en worden dus ook niet gequoteerd. De genomen maatregelen worden wel expliciet vermeld als bijkomende opmerking in het vak “opmerkingen”.

Een aantal oorzaken van slechte werking liggen bij het toestel zelf. Een technisch probleem is immers nooit uit te sluiten. Soms wordt de slechte werking van het toestel veroorzaakt door een niet aangepaste gastoevoer, bijvoorbeeld een niet correcte gasdruk. Ook het gebrekkige onderhoud van een toestel kan aan de basis liggen van een slechte werking.

Het in werking treden van een toestelbeveiliging (AS of BS – zie onder rubriek 61 – Types van verbruikstoestellen) beperkt het gevaar, aangezien het toestel zichzelf uitschakelt bij slechte werking. De aanwezigheid van een toestelbeveiliging (AS of BS) biedt echter geen veiligheidsgarantie en betekent dus ook niet dat niet gequoteerd kan worden voor risico op CO-vergiftiging. Als een toestel in veiligheid treedt, zal de woningcontroleur de oorzaak daarvan onderzoeken en zo nodig quoteren. Als de oorzaak bij het gebruik ligt (wanneer bijvoorbeeld een gasgeiser type A te langdurig gebruikt wordt), wordt de bewoner daarover duidelijk geïnformeerd; of gequoteerd wordt, hangt af van de situatie als geheel, maar op zijn minst wordt dit als bijkomende opmerking genoteerd. Als de oorzaak van het uitschakelen te wijten is aan een technisch defect, een ondeskundige plaatsing, … dan wordt dit als gebrek gequoteerd.

Vaak komt het voor dat de rookgasafvoer van de toestellen slecht aangesloten is, zodat de verbrandingsgassen in de woonruimte vrijkomen. De woningcontroleur heeft ook de nodige aandacht voor de mogelijke aanwezigheid van een onderdruk in het lokaal (bv. dampkap met extractie naar buiten, een ventilatiesysteem, onvoldoende luchttoevoer, …) of een verstopping van het schoorsteenkanaal, die voor onvoldoende schoorsteentrek kan zorgen.

Bij stookolie-installaties is het risico op CO-vergiftiging kleiner. CO-vorming in deze installaties zal immers gepaard gaan met rook- en roetontwikkeling, waardoor de installatie zichzelf uitschakelt (door storing). Bovendien is er bij een stookolieketel geen open trekonderbreker na de verbrandingskamer zoals bij een atmosferische gasketel.

Bij oudere of ondeskundig uitgevoerde installaties (het verwarmingstoestel is bijvoorbeeld voorzien van een niet aangepaste stookoliebrander) kunnen echter wel degelijk risico's ingevolge onvolledige verbranding ontstaan.  Bovendien beschikt een stookoliekachel niet over een beveiliging zoals een stookoliebrander, en zal dus bij rook- en roetontwikkeling het toestel zichzelf niet uitschakelen.

Het Koninklijk Besluit van 6 januari 1978 verplicht de gebruiker van een verwarmingsinstallatie die werkt op vloeibare brandstoffen zoals stookolie of vaste brandstoffen om jaarlijks (met een tussentijd van maximaal 15 maanden) de ketel/branderinstallatie en de schoorsteen te laten onderhouden.

Opgelet: onderstaande lijst met gebreken is niet limitatief. De situatie moet bovendien steeds in haar geheel ingeschat worden vooraleer over te gaan tot een quotering. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen hoofdverwarming en bijverwarming.

Mogelijke gebreken die worden gequoteerd in rubriek 227 zijn:

  1. onvoldoende luchttoevoer in ruimtes met verbrandingstoestellen met open verbrandingskamer of met kamerluchtafhankelijke werking;

  2. ondeskundige plaatsing en aansluiting van de toestellen;

  3. niet verdichte aansluitingen van de rookgasafvoer met de schoorsteen;

  4. bovendakse schoorsteen mondt uit in een zone van statische overdruk, of de uitmonding wordt gehinderd door naburige hindernissen zoals gebouwen en bomen;

  5. ernstig beschadigde toestellen en onveilige toestellen;

  6. een verkeerd gebruik van de toestellen;

  7. een slechte of onvolledige verbranding herkenbaar aan de gele vlam;

  8. toestellen gevoed door kolen of andere vaste brandstoffen zijn overgedimensioneerd waarbij de capaciteit van het toestel te groot is ten opzichte van de te verwarmen ruimte, waardoor een slechte verbranding ontstaat;

  9. er is een dampkap met extractie naar buiten aangesloten op het afvoerkanaal waardoor onderdruk ontstaat;

  10. er zijn toestellen aangesloten op hetzelfde rookkanaal die op verschillende brandstoffen werken;

  11. er zijn atmosferische branders en branders met ventilator op eenzelfde schoorsteen aangesloten;

  12. de beveiligingsinrichting is uitgeschakeld of onklaar gemaakt;

  13. het afvoerkanaal buiten de woning is niet geïsoleerd;

  14. de afvoer is overgedimensioneerd of gedeeltelijk belemmerd;

  15. er zijn ernstige barsten, scheuren of beschadigingen aan de schoorsteen of schoorsteenmantel;

  16. de schoorsteen of schoorsteenmantel is vochtig;

  17. ondeskundig gebruik van de installaties.

Voorbeelden en opmerkingen

bij 5) voornamelijk aan de verbrandingsruimte, vuurhaard of afvoer …;

bij 6): bijvoorbeeld vijflitergasgeiser type A voor een douche of bad;

bij 13): vooral een probleem bij hoogrendementstoestellen;

bij 14): te grote sectie.

Quotering van concrete toepassingsgevallen:

Een niet limitatieve lijst van concrete toepassingsgevallen is opgenomen in bijlage 68 van het MB.

Quotering categorie II

Het gebrek behoort tot categorie II, als een indicatie van een risico op CO-vergiftiging wordt vastgesteld, er voldoende luchttoevoer in de woning aanwezig is en de beveiligingsinrichting van de aanwezige toestellen correct functioneert.

Z_227_II_01: quotering rubriek 227 in categorie II: risico op CO-vergiftiging

Opmerking: de schoorsteen is losgeraakt van de muur, waardoor rookgassen in de woning kunnen terechtkomen, wat een risico op CO-vergiftiging inhoudt; er wordt gequoteerd in categorie II, omdat het gebrek zich op een ruim verluchte zolder voordoet.


Z_227_II_02: quotering rubriek 227 in categorie II: risico op CO-vergiftiging

Opmerking: bij deze gaskachel type B ontbreken enkele vuurvaste glasplaatjes; ook al is de kachel zelf correct aangesloten en is er voldoende toevoer van verbrandingslucht in een goed verluchte leefkamer, wordt dit als gebrek gequoteerd in cat. II.

Quotering categorie III

Het gebrek behoort tot categorie III als een indicatie van een risico op CO-vergiftiging wordt vastgesteld en er onvoldoende luchttoevoer in de woning aanwezig is of de beveiligingsinrichting van de aanwezige toestellen niet correct functioneert.

Z_227_III_01: quotering rubriek 227 in categorie III: risico op CO-vergiftiging

Opmerking: de aansluiting van deze gasketel type B is niet dicht (zowel de aansluiting op het rookgaskanaal als op de afvoerstomp van het toestel is open) en bovendien werd een te lichte aluminium flexibele buis gebruikt; dit leidt tot een risico op CO-vergiftiging wat wordt gequoteerd in categorie III.

Z_227_III_02: quotering rubriek 227 in categorie III: risico op CO-vergiftiging

Opmerking: de rookafvoer van de kachel is d.m.v. een horizontaal geplaatst aluminium flexibel aansluitkanaal, ondeskundig verbonden met de schoorsteen (aluminium is niet geschikt voor de brandstof waarmee deze kachel functioneert); bovendien kan een flexibel aansluitkanaal enkel worden geplaatst met een strak opgaande helling die maximaal 30° kan afwijken t.o.v. de verticale as van het toestel en is de aansluiting op de afvoerstomp onvoldoende dicht; rookgassen kunnen in de woning terechtkomen, wat een risico op CO-vergiftiging inhoudt; er wordt gequoteerd in categorie III.

Z_227_III_03: quotering rubriek 227 in categorie III: risico op CO-vergiftiging

Opmerking: deze twee schoorstenen monden uit in een zone met statische overdruk en de afvoer wordt bovendien gehinderd door de opgaande gevel; verlenging tot 1 meter boven de naastgelegen muur is nodig; er is een risico op CO-vergiftiging en er wordt gequoteerd in categorie III.

Z_227_III_04: quotering rubriek 227 in categorie III: risico op CO-vergiftiging

Opmerking: bestaande toestellen mogen behouden blijven, mits uitgerust met beveiliging (AS of BS) en zowel toevoer van verbrandingslucht als afvoer van rookgassen voldoen; in dit geval ontbreekt een luchttoevoer en is ook de afvoer niet correct (het aansluitkanaal beschikt boven de verticale afvoerstomp niet over het vereiste verticale deel met een lengte ≥ 50 cm; bovendien kan een flexibel aansluitkanaal enkel worden geplaatst met een strak opgaande helling die maximaal 30° kan afwijken t.o.v. de verticale as van het toestel; de bocht van 90° is dus niet toegestaan en de aansluiting op de schoorsteen werd ondeskundig afgedicht); er is een risico op CO-vergiftiging; er wordt gequoteerd in categorie III.

Bijkomende opmerking – geen quotering

Vaststellingen van situaties die geen risico inhouden op het vlak van CO-vergiftiging, maar die in dat verband wel het vermelden waard zijn, kunnen opgenomen worden als bijkomende opmerking.

Z_227_O_01: rubriek 227, geen quotering maar bijkomende opmerking: niet optimaal afgesloten ongebruikte schouw

Opmerking: deze schouw wordt niet meer gebruikt; nadat het gastoestel werd weggenomen, werd de opening voor de rookgasafvoer gedicht op een niet conforme manier; vermits de schoorsteen nergens gebruikt wordt, is er geen enkel risico op CO-vergiftiging, maar wordt deze vaststelling wel als bijkomende opmerking genoteerd.

Regelgeving

Artikel 80 van het MB.

Bijlage 68 van het MB.

Veelgestelde vragen