Deel D: externe gemeenschappelijke functie (A)
In dit deel D wordt de externe gemeenschappelijke leefruimte voor arbeidskrachten beschouwd, die per definitie buiten het gebouw gelegen is waar zich de kamers voor de arbeidskrachten bevinden.
Een externe gemeenschappelijke leefruimte komt in aanmerking voor kamers voor arbeidskrachten op voorwaarde dat ze met het gebouw waarin die kamers gelegen zijn, verbonden is via minstens een overdekte doorgang.
Als het gaat om een gemeenschappelijke leefruimte die deel uitmaakt van of aansluit bij het gebouw waarin de kamer gelegen is, dan is het een interne gemeenschappelijke leefruimte en gebeurt de beoordeling niet in dit deel D: EXTERNE GEMEENSCHAPPELIJKE LEEFRUIMTE, maar in het voorgaande deel D: GEMEENSCHAPPELIJKE FUNCTIE.
De opbouw van dit deel D: EXTERNE GEMEENSCHAPPELIJKE LEEFRUIMTE is vrijwel identiek aan die van het vorige deel D: GEMEENSCHAPPELIJKE FUNCTIE, behalve dan dat er eerst een aantal rubrieken voorzien zijn om het gebouw van de externe gemeenschappelijke leefruimte te beoordelen. De externe gemeenschappelijke leefruimte ligt immers in een ander gebouw dan datgene dat in het deel B vooraan het technisch verslag beoordeeld werd.
De opbouw van deel D: EXTERNE GEMEENSCHAPPELIJKE LEEFRUIMTE begint dus met de onderdelen zoals die in een deel B voorkomen:
-
OMHULSEL GEBOUW MET EXTERNE GEMEENSCHAPPELIJKE LEEFRUIMTE
-
BINNENSTRUCTUUR GEBOUW MET EXTERNE GEMEENSCHAPPELIJKE LEEFRUIMTE
-
TECHNISCHE INSTALLATIES EN BRANDVEILIGHEID GEBOUW MET EXTERNE GEMEENSCHAPPELIJKE LEEFRUIMTE, waarin alle rubrieken uit het normale deel B: GEBOUW voorkomen, behalve rubriek 71: watertoevoer niet afsluitbaar / toegankelijk voor alle bewoners; er is immers geen water vereist in de externe gemeenschappelijke leefruimte en bovendien zijn de arbeidskrachten die gebruik maken van de externe gemeenschappelijke leefruimte niet de bewoners van dat gebouw.
Daarna volgen de rubrieken waarin het lokaal van de externe gemeenschappelijke leefruimte wordt beoordeeld en die in een aantal onderdelen zijn verdeeld. Rubrieken 10 tot en met 13 maken deel uit van het eerste onderdeel: omhulsel en binnenstructuur van het lokaal waar de thema’s vocht en afwerking bij daken of plafonds, wanden en vloeren en het thema ramen en deuren aan bod komen. In het tweede onderdeel: installaties en comforteisen gaat het over elektriciteit (rubriek 19), luchtkwaliteit (rubriek 22), toegankelijkheid (rubriek 23), energetische prestatie (rubriek 25) en veiligheid- en/of gezondheidsrisico’s (rubriek 26).
Tot slot wordt dit deel D afgerond met de beoordeling van de enige gemeenschappelijke functie die buiten het gebouw van de kamers mag gelegen zijn, namelijk de externe gemeenschappelijke leefruimte; dit gebeurt onder hoofrubriek 30
In de eindbeoordeling van deel D worden de eindbeoordeling van het gebouw, van het lokaal en de eindbeoordelingen van de zich daarin bevindende leeffunctie samen verrekend.
Algemene werkwijze deel D: externe gemeenschappelijke leefruimte
Het deel D: EXTERNE GEMEENSCHAPPELIJKE LEEFRUIMTE wordt alleen ingevuld als er in of aansluitend bij het gebouw waarin de kamers voor arbeidskrachten zich bevinden, geen of onvoldoende gemeenschappelijke leefruimte aanwezig is én als er externe gemeenschappelijke leefruimte in een ander gebouw beschikbaar en bereikbaar is voor de bewoners via minstens een overdekte doorgang.
Andere gemeenschappelijke functies mogen zich niet in een ander gebouw bevinden en worden dus nooit beoordeeld in dit deel D: EXTERNE GEMEENSCHAPPELIJKE LEEFRUIMTE.
Het onderzoek van de externe gemeenschappelijke leefruimte moet voorafgaandelijk gebeurd zijn aan het onderzoek van de eigenlijke kamerwoning. In de praktijk neemt VLOK immers alle gegevens van de externe gemeenschappelijke leefruimte over, nadat die gekoppeld is aan het eigenlijk onderzoek. Zie daarvoor de VLOK-handleiding.
Elk lokaal waarin zich externe gemeenschappelijke leefruimte bevindt, wordt beoordeeld in een eigen deel D: EXTERNE GEMEENSCHAPPELIJKE LEEFRUIMTE. Het kan dus voorkomen dat een aantal delen D ingevuld dienen te worden om de verschillende lokalen met gemeenschappelijke leeffunctie in kaart te brengen.
Per gemeenschappelijk lokaal waarin zich een gemeenschappelijke leefruimte bevindt, wordt een deel D ingevuld. Rechts bovenaan wordt aangegeven op welke verdieping (0, 1, … ) het lokaal zich bevindt en indien er meerdere lokalen zijn, worden deze genummerd. Ook de locatie (links vooraan,...) wordt daar genoteerd.
Daaronder wordt de nettovloeroppervlakte van de gemeenschappelijke leefruimte genoteerd.
Elke gemeenschappelijke leefruimte vormt altijd één geheel en kan niet opgesplitst worden voor verschillende groepen arbeidskrachten. De woningcontroleur kijkt dus na of het totaal van de beschikbare gemeenschappelijke leefruimte voldoende groot is voor alle arbeidskrachten die ervan gebruik maken. Dit wordt beoordeeld in rubriek 242 en niet bij de gemeenschappelijke leefruimte zelf.
Voorbeeld van gemeenschappelijke leefruimte:
Een gebouw voor de huisvesting van arbeidskrachten heeft een sanitair lokaal met vier toiletten en twee douches. Er is ook een gemeenschappelijke keuken met 10 m² keukenoppervlakte aanwezig in het gebouw. Op het naastgelegen perceel staat er een loods waarin zich een gemeenschappelijke leefruimte van 30 m² bevindt. De loods is verbonden met het gebouw waarin de kamers van de arbeidskrachten zich bevinden via een overdekte doorgang. Er worden drie delen D ingevuld:
-
1 deel D met vier keer toiletfunctie en twee keer badfunctie;
-
1 deel D met één keukenfunctie en één gemeenschappelijke leefruimte (de gemeenschappelijke keuken van 10 m² doet tegelijkertijd dienst als gemeenschappelijke leefruimte van 10 m²);
-
1 deel D (extern) met een externe gemeenschappelijke leefruimte van 30 m².
Overzicht deel D: externe gemeenschappelijke leefruimte
Zowel naar opzet als gebruik is het deel D: externe gemeenschappelijke leefruimte voor arbeidskrachten vergelijkbaar met het andere deel D, met dat verschil dat het deel D van de externe gemeenschappelijke leefruimte begint met de beoordeling van het deel gebouw waarin die externe gemeenschappelijke leefruimte gelegen is. Voor een aantal rubrieken wordt daarom verwezen naar de betreffende rubriek bij de zelfstandige woningen. Waar de vereisten afwijken, wordt dit uitdrukkelijk vermeld.
De hoofdrubriek 30 is uniek voor kamerwoningen voor arbeidskrachten.
Dit deel D omvat een aantal dezelfde onderdelen, maar anders gegroepeerd dan in het technisch verslag voor zelfstandige woningen:
-
omhulsel gebouw met externe gemeenschappelijke leefruimte:
-
de buitenbegrenzingen van het gebouw (daken en buitenmuren) op vlak van stabiliteit en van vochtschade in de gemeenschappelijke delen;
-
binnenstructuur gebouw met externe gemeenschappelijke leefruimte:
-
de binnenverdelingen van het gebouw (de eventuele dragende binnenmuren en draagvloeren) op vlak van stabiliteit en van vochtschade in de gemeenschappelijke delen;
-
technische installaties en brandveiligheid gebouw met externe gemeenschappelijke leefruimte:
-
elektriciteit (gebouw)
-
gas- of stookolie-installatie (gebouw);
-
veiligheids- en/of gezondheidsrisico’s (gebouw);
-
omhulsel en binnenstructuur van het lokaal zijn samengevoegd en omvatten:
-
de buitenbegrenzingen van het lokaal (boven, onder en zijdelings), ramen en deuren;
-
de binnenverdelingen (de eventuele tussenwanden en tussenvloeren);
-
-
installaties en comforteisen zijn minder uitgebreid voor deze lokalen:
-
elektriciteit;
-
luchtkwaliteit;
-
toegankelijkheid;
-
energetische prestatie;
-
veiligheid- en/of gezondheidsrisico’s;
-
-
gemeenschappelijke leeffunctie;
Aangezien er zowel qua indeling als inhoudelijk soms toch verschillen zijn met de rubrieken van de zelfstandige woningen, worden alle rubrieken hernomen. Wanneer een rubriek inhoudelijk geheel of gedeeltelijk identiek is, wordt verwezen naar de betreffende rubriek uit het Technisch Verslag voor de zelfstandige woning. Het woord ‘woning’ wordt dan gelezen als ‘lokaal’. Voor alle duidelijkheid volgt hieronder per onderdeel wel het overzicht van deel D. Daaronder volgen dan telkens de individuele hoofdrubrieken en rubrieken.